Sophia Kokosalaki is de enige gereputeerde Griekse modeontwerpster. Dat heeft voordelen, maar ook enkele nadelen.

Wat moeten we ons voorstellen bij Griekse mode ? Godinnenjurken ? Toga’s ? Herderinnenpakjes ? De bril van Nana Mouscouri ? Nee, nee, nee en nog eens nee. Het juiste antwoord is : Sophia Kokosalaki, de bekendste van een jonge generatie Griekse ontwerpers.

Zoals de meeste van haar in de textielindustrie bedrijvige landgenoten (Nicolas Andreas Taralis, de Cyprioot Erotokritos, de in Duitsland geboren Kostas Murkudis) heeft Kokosalaki haar rijk gebouwd buiten de grenzen van Hellas. Want Griekenland is geen modeland. Jean Desses, die alom wordt beschouwd als een van de belangrijkste couturiers van de twintigste eeuw, had zijn atelier in Parijs. James Galanos, de favoriete ontwerper van Nancy Reagan, schreef zijn modegeschiedenis in de Verenigde Staten. Kokosalaki koos voor Londen. Ze showt evenwel in Parijs, en haar bedrijf is in handen van een Italiaanse groep. De ontwerpster kan worden beschouwd als een toonbeeld van globalisering. En daarmee treedt ze wel in de voetsporen van de in 123 talen blĆØrende Mouscouri.

Kokosalaki schaamt zich niet voor haar Griekse afkomst, integendeel. Maar ze wil er ook niet op worden vastgepind. “Griekenland heeft een rijke cultuur waaruit ik veel inspiratie haal”, zegt ze. “Maar er zijn ook negatieve kanten. Als ik niets zeg over mijn afkomst, dan lijkt het alsof ik iets te verbergen heb. Als ik het er te vaak over heb, dan zijn het clichĆ©s. Het is nooit goed. Te Grieks ! Niet Grieks genoeg ! Enough already !” Ze moet erom lachen, zegt dan dat ze subtiel tracht om te gaan met haar Grieks erfgoed. “Je kunt het zien in een lijn, in een detail. Ik maak geen toga’s.”

Hoe zou ze haar stijl beschrijven ? “Met enkele dooddoeners : gesofisticeerd, maar niet vulgair, gekleed, maar niet madame. Mijn kleren zijn arbeidsintensief, ik houd van details. Ik ben niet bepaald minimalistisch. Het is mijn doel om kleren te maken die over tien jaar nog draagbaar zijn. Dat is moeilijk in de mode, omdat iedereen altijd op zoek is naar verandering. Je moet je eigen stijl respecteren, trouw blijven aan jezelf. Ik tracht op een bepaalde manier klassiek te zijn. Ik kijk met veel bewondering naar het werk van ontwerpers uit de jaren tachtig, de helden van mijn jeugd. Callaghan, toen dat merk werd ontworpen door Romeo Gigli. Romantische ontwerpers. Ik hield meer van Claude Montana dan van Versace.” Nochtans beschouwt ze zichzelf niet als een romantische ontwerpster. “Ik probeer dat niet te zijn”, lacht ze. “Van te veel romantiek word ik ziek. Bloemen, bah ! En aan zogeheten donkere romantiek heb ik helemaal een hekel. Daar hebben we de voorbije jaren toch wel een overdosis van gehad.” Ze giert het uit.

De kleuterontwerpster

Kokosalaki is opgegroeid in de buurt van Thessaloniki. Het verhaal wil dat ze al jurken tekende toen ze pas vier was. Dat klopt, zegt ze. “Maar je moet zo’n verhaal natuurlijk wel relativeren. Moeders vinden hun eigen kinderen altijd hoogst uitzonderlijk. ‘Mijn zoon las de krant al in zijn wieg’, dat soort uitspraken. Tja, blijkbaar tekende ik dus jurken, en ik schreef de prijs erbij. Wat niet wilt zeggen dat ik me ook bewust was van mode. Dat kwam pas later, toen ik begon uit te gaan, en ik merkte dat de kleren een invloed hebben op de manier waarop mensen met elkaar omgaan.”

Ze heeft literatuur gestudeerd aan de universiteit van Athene. Ze beschrijft zichzelf als een uitstekende studente, een verstandig meisje dat haar talent maar beter niet kon verspillen aan een modeopleiding. “Het leek me absoluut zonde om mode te gaan studeren. In het Griekenland van mijn jeugd was mode veeleer een noodoplossing, een vak voor meisjes die niet onmiddellijk een Ć©chte baan zochten. Meisjes als ik, die studeerden literatuur. Ik heb plichtsbewust mijn diploma gehaald, maar ik kreeg de mode niet uit mijn hoofd. En de volgende stap was St. Martin’s.” In Londen deed ze mee aan een toelatingsexamen voor de mastersopleiding van de gereputeerde modeschool, bedoeld voor studenten met een zekere ervaring. Die mastersopleiding duurt anderhalf jaar, korter dan de standaardcursus. “Ik wilde niet te veel tijd meer verliezen”, lacht ze. Ze werd onmiddellijk aanvaard. En begon zo aan het eerste hoofdstuk van haar carriĆØre.

Londen lonkt

Waarom Londen ? Eenvoudig : Kokosalaki sprak passabel Engels. “En St. Martin’s is natuurlijk een gereputeerde school : zowat alle ontwerpers naar wie ik opkijk, hebben er gestudeerd.” Ze had het er niet gemakkelijk. “Er werd aangenomen dat we het technische aspect van de stiel intussen wel machtig waren, maar in mijn geval was dat helemaal niet zo. Ik heb alles in recordtempo moeten leren ( lacht), voor de professoren doorkregen dat ik het niet kon.”

“Die hele opleiding is helemaal anders verlopen dan ik had verwacht. Het is niet zo dat je achter een lessenaar gaat zitten en dat er dan iemand komt die je alles begint uit te leggen. Je moet het allemaal zelf ontdekken. Ik heb veel geleerd. Dat ik tijd nodig heb. Dat mijn werk, zoals ik al zei, arbeidsintensief is. Dat details belangrijk zijn. Ik wilde alles zelf doen. Niet gewoon patronen maken en het eigenlijke werk aan naaisters uitbesteden. Dat vond ik van een gebrek aan persoonlijkheid getuigen.”

Kokosalaki is afgestudeerd in 1998. Nog geen jaar later is ze haar eigen merk begonnen. Londen, vertelt ze, is een uitstekende uitvalsbasis voor een jonge ontwerper. Maar het duurde even voor ze haar plaats vond. “Of je uit Griekenland komt of uit Afrika, dat maakt voor de Britten geen verschil : je bent een buitenstaander. Ik was al 24 toen ik er ging wonen. Ik kende niemand, en ik vond het aartsmoeilijk om daar iets aan te doen. Mijn Engels was bovendien ver van fantastisch. Ik verstond alles wel, maar bepaalde uitdrukkingen kon ik echt niet vatten. Let’s go and get trolleyd ? Anderzijds : alles gebeurt in Londen, en dat voel je.”

Ik vraag Kokosalaki of ze een verband ziet tussen de Belgische en de Griekse mode : twee kleine landen met een relatief jonge modetraditie. “Nee,” protesteert ze onmiddellijk, “BelgiĆ« heeft intussen wel degelijk een traditie. Jullie hebben een fantastische school, een pak bekende ontwerpers. Griekenland, daarentegen, heeft een traditie op het gebied van huwelijksjurken. We hebben weinig ervaring met prĆŖt-Ć -porter. Er is, sinds ik er ben vertrokken, natuurlijk veel veranderd. Athene heeft nu een eigen modeweek. Er zijn veel winkels bijgekomen. Ik ben vijftien jaar geleden weggegaan, omdat het me onmogelijk leek om in Griekenland een eigen bedrijf te beginnen. Er waren misschien twee of drie leuke winkels. Als die stuk voor stuk een enorme bestelling zouden hebben geplaatst, dan had ik nog niet kunnen overleven. En nu gaan mensen naar Athene om te shoppen.”

Kids in Kokosalaki

Kokosalaki werkte van bij het prille begin geregeld samen met gevestigde bedrijven en merken. Ze ontwierp verscheidene collecties voor het hippe winkelstraatmerk Top Shop (waar ook Kate Moss een eigen lijn heeft). Ze was even artistiek directeur van Ruffo Research, de intussen opgeheven avant-gardelijn van het Italiaanse ledermerk Ruffo (dat eerder ook in zee ging met Raf Simons, Veronique Branquinho en AF Vandevorst). En ze kreeg de opdracht om in Parijs het oude couturemerk Vionnet nieuw leven in te blazen. Die laatste ervaring is slecht afgelopen. “Ik wil er niet over praten”, zegt ze. “Tijdverlies.” Over haar werk met Top Shop blijft ze daarentegen enthousiast. “Het was een goede oefening, en dan vooral omdat je voor een heel ander publiek ontwerpt. Je kleren moeten concurreren met het aanbod van de doorsnee winkelstraat. Je moet ook rekening houden met de prijs. Als ontwerper ben je dan beperkt, en dat is een uitdaging. Ik vond het ook opwindend om op straat jonge mensen in mijn kleren te zien. Ik had zin om met die kids te gaan praten. En in sommige gevallen : om me snel te verstoppen.”

De samenwerkingen hebben natuurlijk ook haar eigen merk verder geholpen. “Ik had pas drie collecties ontworpen toen ik het aanbod van Ruffo kreeg. Plotseling kreeg ik enorm veel aandacht in Milaan. Ik werd ernstig genomen. Ik kon gemakkelijker geld vinden om verder te doen. Top Shop heeft me geweldig gesteund. Als je in de mode wilt meespelen, dan heb je elk seizoen een defilĆ© nodig. Je kunt daar niet onderuit, of je er het geld voor hebt of niet, dat doet er niet toe. Londen is een uitstekende plek om je carriĆØre te beginnen. Jonge ontwerpers worden er gemakkelijker geholpen dan elders. Parijs is de beste plek om je carriĆØre te eindigen.”

Vooruit met Diesel

Ze heeft haar studio nog steeds in Londen, maar voor de shows trekt ze sinds oktober 2004 naar Parijs. Daar bereikt ze een ruimer publiek dan in Londen, met zijn manke, niet onmiddellijk druk bijgewoonde modeweek. “Er wordt in Parijs meer verwacht van een ontwerper. Je showt naast alle grote huizen, vaak merken met een enorme geschiedenis. Dat is niet altijd evident. Maar ik ben gelukkig in Parijs. Ik voel me op mijn plaats. Ik zie me niet showen in Milaan. Ik denk niet dat ze me daar goed zouden vinden. Enfin, ik weet het niet.”

Nog ingrijpender dan de verhuizing van haar presentaties naar Parijs is de overname van het merk Sophia Kokosalaki door de groep rond jeansfabrikant Diesel, waar ze in het gezelschap vertoeft van onder meer Maison Martin Margiela en DSquared. Ze lijkt dolgelukkig met de overeenkomst, spreekt van een geweldige ervaring. “Ik wilde het eerste jaar afwachten : het ging te goed. Ik dacht, dit kan nooit blijven duren. Dat eerste jaar is intussen achter de rug. Ik ben nog altijd gelukkig. Ik was er vooraf niet helemaal gerust op. Zoals iedereen heb ik de verhalen gehoord, horrorverhalen vooral, van mensen die ik enorm bewonder, en met wie het verkeerd is gegaan. Ik hoef hen niet te noemen, u weet over wie het gaat (ze bedoelt onder anderen Helmut Lang en Jil Sander). Ik vroeg me af of ik wel de juiste keuze had gemaakt, of ik goed bezig was.”

Is ze goed bezig ? “Ik denk van wel. Ik denk dat ik mezelf gelukkig mag prijzen. Ik had meer problemen verwacht. Onze manier van werken is heel anders : een klein bedrijfje heeft nu eenmaal andere werkmethodes dan een industriĆ«le groep. Maar in ItaliĆ« is iedereen enorm behulpzaam. Ze doen echt hun best. Ze werken hard. En dus voel ik me verplicht om op mijn beurt nog harder te werken. Ik kan het me niet langer veroorloven om losjes te zijn. Ik heb meer verplichtingen, meer druk, meer stress. Maar kijk, ik heb acht jaar voor mezelf gewerkt. Dat was soms zeer hard. Beweren dat je als ontwerper maar beter onafhankelijk kunt blijven, is wat mij betreft onzin. Wie dat zegt, heeft gewoon de juiste mensen niet ontmoet.”

“Je eigen merk ontwikkelen is aartsmoeilijk. Je moet voortdurend vers geld vinden. Je voelt je vaak eenzaam. We werkten met vier. Ik stopte het grootste gedeelte van mijn tijd in administratie, boekhouding. Alles is nu gemakkelijker. Ik heb ook meer tijd voor de collecties. Ze zijn meer gebalanceerd. Vroeger draaide alles om de show. Als ik daarna nog enkele uren overhad, maakte ik snel nog enkele gemakkelijker draagbare stukken voor de showroom. Nu is daar tijd voor. In de show zat dit seizoen een nogal opzichtige driedimensionale siliconenjurk. Niemand draagt zo’n jurk, maar misschien is er wel interesse voor de eenvoudige versie die hier in de showroom aan de rekken hangt.”

Blijft ze in Londen ? “Zeker weten. Mijn kleren worden in ItaliĆ« gemaakt. Ik breng er veel tijd door. Ik ben vaak in Griekenland. Ik show in Parijs. En ik leef dus in Londen. Soms is dat verwarrend. Maar ik geniet er ook van. ItaliĆ«, bijvoorbeeld, valt goed mee. Dat land lijkt nog het meest op Griekenland. Ik heb er minder een cultuurschok.”

Voelt ze zich nog steeds een buitenstaander ? “Niet in de zin dat ik intussen niet geaccepteerd zou zijn. Maar ik moet mezelf nog verder ontwikkelen. Ik ben absoluut nog geen gevestigde ontwerper, maar ik ben ook geen beginner. Ik zit ergens in het midden. Evolueren, dat is het sleutelwoord. Verder doen. Beter worden.”

De winter volgens Kokosalaki

We treffen Kokosalaki tussen haar wintercollectie in een Parijse showroom. Ze grijpt dit seizoen terug naar vroeger.

“Het leek me een goed moment om terug te kijken naar mijn jeugdwerk”, zegt ze. “Maar je moet de collectie ook niet zien als een reeks greatest hits waaraan niets is veranderd. Ik wou voor mezelf zien of ik ideeĆ«n uit het verleden kon terugbrengen, en of die ideeĆ«n nog relevant zouden zijn. En dat zijn ze. Ik gebruik het verleden als referentie, als de basis voor iets nieuws. Ik heb intussen meer ervaring. Ik ben volwassener dan zes of zeven jaar geleden.”

Daarnaast heeft Kokosalaki zich laten inspireren door fantasy art, het soort kitscherige illustratiewerk dat de doorsnee hardrocker na aan het hart ligt. “Ik vind die prentjes op de omslagen van stationsromans en oude grammofoonplaten redelijk interessant. Ze zijn doordrenkt van slechte smaak. Daar hebben we mee gespeeld. Op een subtiele manier.”

z

Door Jesse Brouns Foto’s Marleen DaniĆ«ls

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content