Jean-Paul Mulders

Papa de krokodil

Jean-Paul Mulders Columnist voor Knack Weekend en schrijver

Mijn moeder vertelt over tante Yvonne, die achttien was toen zij in de oorlog geraakt werd door een stuk van een granaat, shrapnel van de Amerikanen of van de Duitsers, wat maakt het uit na zoveel jaren, zowel Duitsers als Amerikanen rijden nu in Koreanen. Wat er wél nog toe doet, is dat Yvonne stierf en opgebaard lag in de voorkamer, en dat haar moeder (mijn overgrootmoeder) het droeve nieuws niet durfde te vertellen aan tante Marcella, tante Marcella die een mongooltje was en die, toen ze de tram hoorde waarmee haar zuster Yvonne elke dag naar huis kwam, opgewekt zei : “Hoor, daar is onze Yvonne !”

Volgens de overlevering vertrok mijn overgrootmoeder geen spier, maar begaf zich met geheven hoofd naar de voorkamer, waar zij waarschijnlijk zachtjes huilde – niet dat er iemand is die dat gezien heeft, daarvoor was zij te trots.

Ik hoor dit verhaal toevallig en het raakt mij, natuurlijk, wat voor zin heeft het dat meisjes geboren worden en mazelen krijgen en de vijfde ziekte en de rodehond, en leren praten en lachen en hun pop toedekken opdat die geen kou zou vatten, om dan uit te groeien tot frisse jonge vrouwen die op hun achttiende met veel te bleke lippen in een voorkamer liggen ?

Gelukkig staat er intussen wat eelt op mijn ziel. Dat besef ik wanneer de nieuwslezer waarschuwt voor wrede beelden die niet bestemd zijn voor gevoelige kijkers, en ik tamelijk onbewogen getuige ben van een morsige executie in een ver land, waarbij anonieme mannen voor de ogen van de camera worden doodgeschoten met altijd weer diezelfde f*cking kalasjnikov. “We willen een foto van u maken”, grapt een van de beulen tegen zijn slachtoffer, om hem vervolgens neer te knallen. “Schiet hem niet door het hoofd, maar in de borst,” zegt de leider van de moordenaars over een ander, “zijn pet bevalt mij.”

Het zijn dingen waarvoor ik moet uitkijken dat mijn dochter ze niet ziet, als het Zjoernaal opstaat en ik bijvoorbeeld het bad laat vollopen, want hoe moet ik zo’n slachtpartij inpassen in haar leven van het Molletje en roze Disneyprinsessenkroontjes ? Papa de krokodil, haar mondje staat nooit stil, zingt zij soms, maar bij dergelijk contrast zou papa de krokodil toch even met haar mond vol tanden staan. Het is opmerkelijk, het collectieve huichelspel dat volwassen tegenover kinderen volhouden, met opgehaalde wenkbrauwen en grappig bedoelde grimassen, om hen nog even te vrijwaren van de verzamelde wreedheid in de wereld. “O ja, kleine meid, wat ik je nog vergat te vertellen : naast Mega Mindy en Bob de Bouwer heb je ook zoiets als serieverkrachters en zetpilterroristen, carnavalstoeten en progeria. De ziekte van Bechterew en kleine stationnetjes, ’s ochtends in de vroegte.”

Dat zeg ik niet natuurlijk, ze zal daar te zijner tijd zelf wel achterkomen, met die enorme gretigheid van haar, die slechts gaandeweg zal verminderen, vermorzeld als je wordt door gebeurtenissen en feiten, trivia en tragedies tot je uiteindelijk een stadium bereikt waarop je al eens denkt laatmijgerust ! Wilniemeerhoren. Ik wil lomp zijn als de rinoceros, met vel zo dik als het pantser van een T-34 en schouders ter breedte van de Karpaten.

Dan ga ik naar de bank, en word ik toch weer geraakt door een oud vrouwtje dat daar staat, met een te kort vellen frakske aan, en spillebenen, en sportschoenen aan haar voeten, zomaar een vrouwtje dat zich staande houdt tegen de kou, met op haar gezicht het wantrouwen van een heel leven, en als ze haar portemonnee opent, zie ik de plastic kaart met de blauwe letters U.Z., haar abonnement op eindeloze wachtzalen en in een vakje daarnaast, achter een stoffig micaatje, de foto’s van haar geliefde nageslacht dat haar niet vaak genoeg bezoekt.

Dan zie ik mijzelf nadat ik naar het vilbeluik voor oude journalisten zal zijn gebracht en vat ik iets meligs op voor dat mager karkas, iets wat je warmte zou kunnen noemen, en houd ik de deur te vriendelijk voor dat vrouwtje open zodat ze schrikt, mij achterdochtig bekijkt en dan lacht, met een gretigheid die laat vermoeden dat ze nog jong en mooi was toen iemand voor het laatst met zoveel overtuiging een deur voor haar heeft opengehouden.

Dan ga ik zelf naar binnen, schuif aan bij het loket en geef – het woord alleen al – een opdracht tot domiciliëring, waarbij mijn BIC- en IBAN-code worden gevraagd en ik mij kleverig voel, alsof er kauwgom aan mij plakt, zoals altijd wanneer ik gereduceerd word tot een klanten-, rijks-, rijbewijsnummer of om het even welk ander getalmerk zonder bloed en zonder hart.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content