Hij opende één slaperig oog : “Ga jij nu maar lekker joggen, dan zorg ik voor het ontbijt.” Ik had het zien aankomen. De eerste vakantieweek stond er geen maat op : ’s morgens hardlopen, later van boei tot boei crawlen, nog een fietstochtje van een kilometer of twintig erbovenop. En dan, bij het begin van de tweede week : alle systemen buiten werking. Niet dat ik dat erg vond, ik loop graag alleen, zeker langs de branding, waar het natte zand mild is voor middelbare knieën.

Het was zo’n ochtend dat de wereld vers uitgevonden leek, het strand bijna leeg op een kleine tractor na, die het zand keurig in voren harkte. Ik genoot van de zon, van de zeebries, van mijn eigen rustige loopritme. Toen dook hij plots naast mij op : een kleine, spichtige Fransman, bruin en gegroefd als een walnoot, spierwit stekeltjeshaar. “Alors, ça fait du bien, le jogging ?” Een verstandige vrouw zegt dan meteen : “Fous-moi la paix”, of iets anders kordaats, maar ach, leven en laten leven nietwaar, ook de onderdeurtjes. Dus glimlachte ik vaag, wat hij duidelijk als een aanmoediging beschouwde, want hij bleef naast mij lopen.

Ter verduidelijking : ik heb een lange geschiedenis met kleine, opdringerige Fransmannen. De eerste heette Jean-Pierre en was kelner in het Luxemburgse familiehotel waar ik destijds met mijn ouders een paar zomervakanties doorbracht. Jean-Pierre had een haakneus, een vale teint en keek somber uit zijn ogen, behalve toen hij mij in een donkere gang opwachtte en vroeg of ik misschien zin had om crac-crac dans le bois te doen. Ik hoorde het in Echternach donderen, maar iets zei me dat hij het niet over boomhutten bouwen had, en dus antwoordde ik met de waardigheid van mijn vijftien jaren : “Non merci, monsieur.”

Na hem volgden er vele anderen, die ik wegens plaatsgebrek zal overslaan. Behalve die ene in Aix-en-Provence die mij, toen ik in een portiek stond te schuilen voor de regen, na een volstrekt aangenaam gesprekje over het atelier van Cézanne onverhoeds vol in de boezem kneep, wat hem een krachtige elleboogstoot in de oogkas opleverde, niet uit angst of kwaadheid, maar puur van ’t verschieten. Want hoe vervelend kleine, hitsige zuiderlingen ook zijn, ergens heb ik wel bewondering voor hun ondernemingslust, die opgewekte volharding waarmee ze veel grotere vrouwen proberen te versieren : lukt het vandaag niet, dan morgen misschien. Het zit in hun genoom zeker. Hoe zou Sarko anders aan zijn Carla geraakt zijn ?

En telkens ik denk dat ik nu toch echt te oud ben voor dat soort fratsen, is er weer een ander, zij het alsmaar ouder, geil Fransmannetje om mij op te beuren. Ter hoogte van de kiosk met glaces, crêpes, panini kon ik hem eindelijk losgooien, de kleine witte. De man in de strandtractor toeterde en stak zijn duim op. “Wat heb je hard gelopen”, klonk het toen ik hijgend en roodbezweet thuiskwam. “Non, j’ai fait crac-crac dans le bois”, zei ik achteloos. –

Linda Asselbergs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content