“Ver weg van de wereld ? Dit is de beste plek ter wereld !” In zijn atlas van IJsland wijst de tachtigjarige boer ons exact aan waar we verdwaald zijn geraakt in het desolate noordwesten. Zijn stelligheid werd onlangs nog bevestigd : IJsland is ’s werelds meest ontwikkelde land. Je kunt dus nergens beter wonen. Of een maand rondtrekken.

Landen in Keflavik is als landen op de maan. Een woestijnachtig lavaland rijst op uit de Atlantische Oceaan. In de verte glinstert de grootste gletsjer tussen de poolcirkels : Vatnajökull. De Scandinavische eenvoud vertaalt zich in een stijlvolle luchthaven, met houten interieur en royaal binnenvallend licht. Toch krijgen we gedurende onze trip zelden nog houten bouwwerken te zien. Een van de eerste IJslanders op onze weg vat de kwestie ludiek samen : “Als je verdwaald raakt in een IJslands bos, ga dan gewoon rechtop staan.” Op dit eiland zijn de laatste bossen enkele eeuwen geleden gerooid, de overbegrazing door schapen en paarden geeft nieuwe bomen weinig kans. Omdat importhout onbetaalbaar is geworden, kiezen IJslanders gewoonlijk voor een golfplatenarchitectuur. Ook de prachtige jeugdherberg van de hoofdstad is eruit opgetrokken.

Aan Reykjavik moet je even wennen. Verloederde gedeelten aan de haven worden overschaduwd door hijskranen die er reusachtige Amerikaanse bedrijfsgebouwen neerplanten, in de winkelstraten lijkt een wedstrijd voor de origineelst geklede inwoner aan de gang en als je het groot lot gewonnen hebt, kun je er ook een pannenkoek eten in een van de oergezellige cafeetjes. IJslandse prijzen zijn om van achterover te vallen. Eén buskaartje naar Skaftafell National Park, zo’n 350 km verderop ? Een slordige 100 euro. Dat wordt dus liften. Maar zal dat lukken, met die afstandelijke noorderlingen ?

Lang hoeven we niet te twijfelen. Als we de jeugdherberg niet terugvinden en de weg vragen aan twee mannen, stellen die meteen voor tot bij de herberg te rijden en bieden ons zonder verpinken een zeiltochtje aan. Gunni en Boi heten de twee. Ze glimmen van trots als ze in gebroken Engels en Zweeds over hun land vertellen. We krijgen hun telefoonnummer : ” If you are in any trouble, just call.” Stugge, afstandelijke Scandinaven ?

Zwavelgeur

De eerste tocht gaat naar Skogar, waar we van de zuidkust zes dagen het binnenland in willen trekken. Liften gaat vlot. Een vijftiger vertelt over de landbouwstreek waar we doorrijden : het zuidwesten is vlak, groen en vruchtbaar. “Dit is de warmste streek van IJsland, er komt stoom van 260° C uit de grond. Met die stoom verwarmen ze hier de serres, Hverageroi is de greenhouse-city.” De man overstelpt ons met weetjes. Wist je dat IJslanders aardbevingen kunnen ruiken ? Een sterke zwavelgeur kondigt meestal zo’n beving aan. Dat de visrechten van de grote rivier vlak bij Selfoss verkocht zijn aan Amerikaanse ondernemers, zodat de IJslandse vissers hun eigen vis niet meer uit het water mogen halen ? IJslanders zijn zo veramerikaniseerd dat ze niet goed weten of ze nu Amerikanen of Europeanen zijn.

Tips die we niet vinden in reisgidsen, krijgen we van de inwoners. Een dertiger wijst ons een totaal verlaten zwembad aan, dat schuilgaat achter de bergen nabij Skogar. Seljavallalaug werd in 1923 als eerste artificiële zwembad tegen de rotswanden gebouwd, maar doordat het bad onbereikbaar is per auto getroosten slechts enkelingen zich nog de moeite een duik te nemen in dit altijd warme, idyllische kuuroord. Overigens heeft elk dorpje een openluchtzwembad, glijbanen en warmwaterpoelen incluis. Jongeren ontmoeten er elkaar, veertigers sluiten er zakendeals af, ouderen praten over de familie. IJsland heeft geen café- maar een zwemcultuur.

De camping in Skogar ligt aan de voet van de Skogafoss, de mooiste waterval van IJsland. Scholeksters en regenwulpen verzorgen het avondconcert bij de tent. De moeilijk te determineren toetervogel toetert in zijn vlucht. Waar blijven die zangers hun energie halen? De nachtzon bezorgt ze slapeloze maanden en toch blijven ze onvermoeid fluiten. Zullen ze ooit weer slapen ?

Lava on the rocks

Het is al na de middag als we aan de staptocht landinwaarts beginnen, richting pórs-mörk, in de Lonely Planet omschreven als een lange dagtrip. Langs de Skogafoss klimmen we omhoog, weg van de vlakke landbouwpercelen en de oceaan. Het pad voert langs groene heuvels en helderblauwe watervallen. We stijgen gestaag, met twintig kilo in de rugzak, en benen die nog moeten inlopen.

Na de klim komen we bij een brug, die lijkt opgetrokken tussen de groene en de witte wereld. Van hieruit hebben we uitzicht op de immense gletsjers Eyjafjallajokull en Myrdalsjokull, onze compagnons voor de komende dagen. Het landschap verandert snel : het wordt kaler, witter, stiller. Zelfs de sneeuwgors die voorbijhupt, zwijgt. De eerste, vervallen hut (de resten van sneeuwscooters doen vermoeden dat hier ’s winters geskied wordt) stappen we vastberaden voorbij en we beginnen aan een vrij steile afdaling door de sneeuw, de eerste van vele. Sneeuw en lava wisselen elkaar af. Op de pas voelen we ons als Sam en Frodo in Lord of the Rings. Stappen in de sneeuw vordert traag. De lava is soms mul en dan weer steenhard. Dichte witte wolkenslierten hullen het gletsjermeer in een mystieke sfeer.

Dan breekt plotseling de zon door. Het is al acht uur ’s avonds, maar de zon staat hoog aan de hemel en giet zomer over het panorama. Goudglinsterende gletsjers, groen-bruin-rode bergen, Canadees ogende plateaus, diep uitgesleten canyons… In de mist zijn we blijkbaar de weg naar de tweede hut voorbijgelopen. Dus moeten we verder. Onder ons ligt een uitgestrekt plateau maar voor we daar raken, wachten enkele venijnige afdalingen door de sneeuw. Gelukkig maken de stapstokken het afdalen lichter. Het plateau is een schitterende locatie om te kamperen, maar we zitten zonder water en hier is niets te bespeuren. Afdalen dan maar tot we onze flessen kunnen vullen. Het wordt laat en we hebben al een hele tijd niets gegeten. De afdaling is uitputtend, we moeten voortdurend op rotsrichels balanceren. Eindelijk horen we beneden in de canyon water stromen. Het is al over middernacht als we dat punt bereiken, de tent opzetten en aan de couscous beginnen. Maar het vogelorkest speelt door. Een serenade voor twee dagtochten in één namiddag.

De volgende etappes leiden door vijftig kilometer uiterst gevarieerde landschappen : van gletsjers over woestijnvlakten, door rivieren en geothermische zones. Vulkanische activiteit heeft het eiland in een lappendeken herschapen. We klimmen door dwergberkenbosjes om in een zwarte woestijnvlakte te belanden, omzoomd met felgroene bergen. De lucht zindert. Hardnekkige arctische plantjes kleuren het lavazand hier en daar lila en wit : alleen blaassilene en Engels gras redden het in deze beklemmende levensomstandigheden. Kolkende rivieren doorsnijden het pad geregeld en zelden zijn er bruggen. IJslanders nemen een rivier koelbloedig met de 4×4. Wij moeten de schoenen uittrekken. Terwijl de zon onze voeten droogt, dobbert een gezin harlekijneenden voorbij. Voor vogelkenners is de broed van die eend al genoeg om naar IJsland te trekken. Bij de hutten van Alftavatn vliegt een troep wilde zwanen trots over het meer. Goudplevieren houden weemoedige conversaties. De IJslandse die de hutten ’s zomers runt, prijst haar plek aan : “No TV, no internet, no mobile phone, it’s great !”

Ecologische ramp

Plots maken de besneeuwde lavabergen plaats voor hun broers van ryoliet. Door een traag afkoelingsproces van de lava ontstaat een kleurenpalet dat in geen aquareldoos te vinden is. De geothermische krachten zijn bedwelmend : de hete rookpluimen ruiken als een mislukt zwavelexperiment in het lab en bulderen als een autosnelweg. Heet water kolkt uit een gat in de rots – IJslanders noemen dit verschijnsel wasmachines. Bij de laatste afdaling moeten we wennen aan de dagtoeristen die met jeeps en tourbussen Landmannalaugar konden bereiken. Onder ons likt een steenharde lavatong naar die vallei. Als een witte loper verwelkomt het veenpluis ons. Op de middag is het rijtje schuiven bij de warmwaterbron van Landmannalaugar. Wij wachten geduldig tot de laatste bus wegrijdt. Zes dagen stappen wordt in IJsland beloond met een relaxerend nachtelijk bad.

We lopen een cameraploeg tegen het lijf, die een documentaire maakt over Andri Snaers Dreamland. Het boek is een aanklacht tegen het vestigen van zware aluminiumindustrie in dit gebied. De auteur zelf vertelt ons dat Amerikaanse en Canadese reuzenbedrijven enkele jaren geleden hun oog op IJsland lieten vallen om goedkoop waterkrachtenergie op te wekken. Twee gigantische dammen werden al gebouwd, een zestal moeten volgen. De energie noch het aluminium is voor de IJslanders bestemd, in de fabrieken zullen Oost-Europese gastarbeiders werken. Niet alleen levert deze ingreep IJsland weinig op, de biodiversiteit én de buitengewoon zuivere lucht worden er onomkeerbaar door bedreigd. Als we het boek later in Reykjavik opzoeken, blijkt de IJslandse versie niet vertaald. Kleinschalige protestacties van Saving Iceland worden afgedaan als onrealistische dromen van eigentijdse hippies. Een ecologische ramp is op til en de wereld mag er niet van weten ?

Dit eiland, tot voor kort een oord van vissers en schaapherders, barst economisch uit zijn voegen en lijkt de impact daarvan nauwelijks te beseffen. Euforisch proeft het van de geneugten van rijkdom en comfort. Jongeren werken ’s zomers niet langer op de boerderijen, maar rijden eindeloos rondjes in vaders Hummer, terwijl ze zich bezatten. Het snelle succes lonkt en van langetermijnvisie is weinig sprake. Toch moeten de politici cruciale beslissingen nemen. Zullen ze kiezen voor een stabiele maar tragere groei ? Of wint de hebzucht het van de creativiteit ? Kent het land van trollen en dromen ook een keerzijde ?

Spierbalgerol

Een Duitse gids rijdt ons tweehonderd kilometer verder langs de uitgestrekte zuidkust tot in Skaftafell, waar je een glimp van de gigantische Vatnajökull kunt opvangen. Onze tweedaagse staptocht door Europa’s grootste Nationaal Park start aan het drukke bezoekerscentrum en leidt omhoog via de Svartifoss, een van IJslands bekendste watervallen. Er zijn net enkele bussen toeristen gelost en we zitten gevangen in een trage colonne mensen met opzichtige fototoestellen. Een dun waterstraaltje over zwarte zeshoekige basaltzuilen blijkt de bestemming van het gros van de toeristen. Zodra we deze toeristische trekpleister voorbij zijn, ontmoeten we geen levende ziel meer. We slaan de tent op aan een gletsjermeertje, een raaf laat meteen horen dat we op zijn grondgebied slapen. Onder de gletsjer rommelt de vulkaan Grimson vervaarlijk. Dat het niet altijd bij gerol met de spierballen blijft, bleek in 1996. De gletsjer brak toen door vulkanische uitbarstingen onder de ijskap ( jökulhlaup). Vijftig miljoen liter water per seconde bulderde met huizenhoge ijsbrokken naar beneden en sleurde een 376 meter lange brug mee. In het bezoekerscentrum zien we beelden van de natuurramp. We kunnen alleen hopen dat de volgende jökulhlaup zich niet vannacht zal voltrekken.

Op een dik uur ten oosten van Skaftafell ligt het ijsmeer Jökulsárlón. James Bond en Lara Croft waren ons hier voor. Zeehonden zwemmen tussen de immense ijsblokken, de vrieskou stijgt op uit het meer en dwingt ons verder te gaan. Maar de ideale liftplaats blijkt in een nestgebied van noordse sternen te liggen. Die noordse stern legt de langste trek af van alle vogels : de krachtpatser broedt elke zomer in het noordpoolgebied, waarna hij naar het andere eind van de wereld vliegt om in de zeeën rond Antarctica de zuidelijke zomer te beleven. Hoe sierlijk ook, de eerste kennismaking verloopt weinig hoffelijk. De sternen trakteren ons op een Hitchcocktafereel. Onder luid gekrijs worden we aangevallen en verjaagd.

Hysterische sternen treiteren ons ook dagen later, in het noordwesten. Worden ze gek van de stilte ? Of willen ze met hun conversaties de illusie wekken nooit eenzaam te zijn ? We zoeken een negentiende-eeuws postbodepad over de fjord heen, maar lopen verkeerd. Aan het einde van de wereld, tussen strand en klif, vinden we een stokoude boer die nooit uit zijn dorp is weggegaan. Het is een mysterie waarom hij Engels spreekt. Hij brengt ons probleemloos tot bij het begin van de staptocht. Of de eenzaamheid hem geen parten speelt ? “Loneliness is the best neighbour.” Hij knikt en rijdt weg.

Door Griet Van Nevel I Foto’s Lotte Van Nevel

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content