Met Delft, de huurboot, en een zorgvuldig aangemonsterde bemanning verkent Bart Plouvier de Nederlandse wateren. Want varen is een verzetsdaad tegen het jakkerende leven.

Als een groot bot mes snijdt ons bootje de wereld netjes in tweeën. Het water vlucht in golfjes naar de oevers van de Vecht. Eenden schommelen als grote dobbers, meerkoeten haasten zich klapperend en trappend uit de vaarweg, een knobbelzwaan peddelt traag tussen de hyperkinetische waterhoentjes. We zijn, met een bemanning van zes, naar het noorden varend, vertrokken uit Loosdrecht. De taken zijn verdeeld : de twee jongens stuurmannen, mijn schoon lief kok, de meisjes passagiers en ik kapitein. We hebben een tocht van 165 kilometer voor de boeg en zullen die in zeven etappes afleggen met een kruissnelheid van vijf kilometer per uur.

Eerste halte, Weesp. Het besturen van zo’n motorjacht lijkt moeilijker dan het is. Je mag alleen niet de fout maken te denken dat je in een auto zit. Een boot reageert veel trager, heeft geen grip op het water zoals een rubberband een grip heeft op asfalt en is onderworpen aan de traagheidswet. Ik heb dit vaker gedaan, maar toch moet ik even warmdraaien, elke boot heeft zo zijn nukken. De Delft heeft een boegschroef, daarmee kun je de kop van de boot, onafhankelijk van het roer, naar links of rechts bijsturen. Makkelijk bij het aan- en afmeren. De jongens hebben voor ons vertrek geoefend op de Loosdrechtse plassen. We sturen vanop het bovendek en voorlopig nemen ze geregeld en met veel graagte nu en dan het wiel van mij over.

Vanop een rivier ziet de wereld er heel anders uit. Zelden krijg je de kans om naar de dingen te kijken vanuit watervogelperspectief. De oevers zijn dan geen overkanten meer. We glijden door oer-Hollandse landschappen, ansichtkaarten waarop windmolens de lucht tot schuimige wolkgebakjes kloppen, waar bonte koeien de weilanden vlekken en bakstenen kerkjes de dorpen kronen. De zon poseert in een boomkruin, schapen en geiten versieren de greppels, de visser aan de kant zit daar al zijn hele leven. Wie denkt dat Anton Pieck een romantische leugenaar was, vergist zich. Iedereen geniet, van de kleuren en van zoveel ruimte, van de stilte, als een fijnmazig net over het land gedrapeerd, van de traagheid waarmee we ons voortbewegen. Stapvoets, schroefslags.

Zich haasten, met wat dan ook, heeft aan boord geen zin. Varen, een daad van verzet tegen het jakkerende leven. Voor ons tuft een binnenschip, schitterend gerestaureerd, een eeuw oud, schat ik. Het zeil van de ene mast zit vastgesjord op de giek, ze varen op de motor. We blijven uit de buurt, want de remafstand op water is groot. We passeren, die eerste dag al, veel tjalken en stoomslepertjes, sloepen en vroegtwintigste-eeuwse jachten. Nederlanders verzorgen hun maritiem erfgoed.

EEN KLOMP AAN EEN TOUW

Bij de klapbruggetjes die voor ons geopend moeten worden, laat de wachter van dienst een klomp aan een touwtje neer. Daar stoppen we, voor de bewezen dienst, een euro in. Als het binnenschip en wij in Weesp arriveren, is er buiten het stadje geen plek om aan te meren en ligt binnen alles vol. Ik bel het nummer dat op de brug staat en we krijgen telefonisch toestemming om ergens te gaan liggen waar het eigenlijk niet mag. We moeten dan wel ten laatste om negen uur opkrassen. De meerpalen waaraan we ons vastleggen zijn in de bodem geheid en staan een eindje uit de kant. We kunnen dus de wal niet op. Als gestrafte matrozen. We staan een beetje beteuterd te kijken naar de strook water die ons scheidt van de terrassen. We proberen de loopbrug te leggen, te kort. De kinderen denken aan zwemmen, te koud. Maar eigenlijk zijn we het er al snel over eens, dat luieren ook leuk is.

De bemanning van de eenmaster die achter ons aanmeerde kan wél de hort op, ze hebben een rubberbootje. We zitten al te lezen wanneer ze langzij komen en aanbieden ons over te zetten. Dus zien we toch nog een stukje van het omwalde Weesp en krijg ik de bessenjenever met ijs waar ik zo’n zin in had.

Op weg naar Amsterdam moeten we het Rijnkanaal oversteken. Hier is het uitkijken geblazen, de grote, diepliggende tankers die van links en van rechts komen, hebben voorrang en kunnen onmogelijk uitwijken. We krijgen de ruimte, maar de hekgolven die achter elk schip aan komen klossen, kunnen we niet ontwijken. Ons naar de andere oever haastend, gaat het bootje schommelen en in de kombuis weet de kok maar nipt de pot pruttelende tomatensaus te redden. We volgen de Gaasp en de Trekvaart. Nog dichter bij de stad, over de Weesper, liggen bruggen waar we maar net onderdoor kunnen. We moeten ons diep bukken en tussen stuurwiel en brug zit hooguit 5 centimeter speling. Wie zich te snel weer opricht maakt kans op een schedelbreuk.

We zouden tot diep in Amsterdam kunnen varen en aanmeren achter het Centraal Station, maar ik vrees de drukte. Iedereen vindt het geweldig om met zijn boot in het hartje van de stad te liggen. We vinden een plek aan de steiger van een restaurant langs de Amstel. Een bus brengt ons in tien minuten naar het centrum. Mijn bemanning zwermt uit, iedereen wil wat anders zien : het Rijksmuseum, een dvd-winkel, het Anne Frankhuis. Ik kies voor een terras op een druk punt waar ik naar de mensen kan kijken en luisteren. Nederlands hoor ik nauwelijks. Ik ben hier heel lang niet geweest, maar Amsterdam is nog steeds een stad van grappige gekken en rinkeltrams, geëxalteerde Amerikanen en veel te veel fietsen.

ACTIEF NIKSEN

Volgende halte, Woerden, ruim vijf uur varen. De zon en een paar losgeslagen wolken vechten om hun gelijk. De Amstel wordt smal en bochtig, over het water hangt de metalige geur van slib en van mest. We glijden tussen muren van riet waarboven je nu en dan de hoofden van fietsers ziet zweven. Bij de steden die we passeren, liggen woonboten, sommige bijna helemaal in glas, andere uitdagend in helle kleuren geverfd. Huizen langs de rivier, paleizen en kreupelkotjes, hebben allemaal een bootje in de achtertuin liggen. Veel stenen schapen, reigers, geiten en honden. Een op pensioen gestelde boer heeft zijn hele veestapel in gips laten gieten en op zijn erf gezet.

De kok serveert de noedels met balletjes gehakt op het dek. Iedereen geniet, wat niet zo vanzelfsprekend is voor jongelui die thuis te allen tijde beschikken over televisie en computer. Er wordt actief genikst. Roer lopen doen de jongens almaar minder vaak. Ze kijken en zonnen, suffen of fotograferen. Als we even een recht stukje voor ons hebben doe ik aan birdwatching : nijlganzen, tureluurs, een kleine plevier, een stern die naar vis duikt en kuifeenden. Later wordt er gezwommen. Met zijn allen van de boot in het water springen levert spektakel op. Ik ga een eindje verder hengelen en vang niets.

Ik ben bang dat mijn stuurmannen in de sluizen gaan klungelen, maar het schutten verloopt prima. Een keer of twee, bij een nauwe doorgang onder een brug, gaat het mis en botsen we met de achtersteven tegen het staketsel. Schuld van de kapitein, maar we lopen geen averij op. Langs de Oude Rijn gaat het richting Gouda. We lassen een aperitiefpauze in en drinken witte wijn op een terras langs het water met zicht op het wegrollende landschap aan de overkant. Voor we twee uur later de stad binnenvaren vraag ik de sluiswachter of er toch nog een plaatsje vrij is voor de Delft. “Geen probleem, plaats zat.”

We gaan op zoek en komen terecht in een smalle gracht. Er wordt vanop de kant geroepen dat we dubbel moeten parkeren maar niemand wil ons langszij. Ik word zenuwachtig en ga almaar slechter manoeuvreren. Keren is moeilijk, achteruitvaren gaat mijn stuurmanskunsten te boven. Ik wil hier weg. Maar het is zes uur geworden, voor en achter ons blijven de bruggen tot morgen gesloten. We zitten vast. Links en rechts zijn andere kapiteins kwaad en bang dat we krassen op hun pas geverfde boten zullen maken. Er word geroepen en geschreeuwd. Net voor ik in de gracht wil springen besluit iemand zijn jacht te verleggen en zo toch plaats voor ons te maken. Kantje boord, maar het lukt. Ik beef en heb een halve fles wijn nodig om weer bij mijn positieven te komen.

BAARMOEDERLIJK WIEGEN

Er is plaats voor zes aan boord, drie tweepersoonskajuiten mét douche en toilet, een salonnetje en een keuken. Wij slapen in de voorpiek. De ruimte is klein, het bed hoog en de lampjes zwak. Knus, een wat kneuterig woord, maar het dekt wel de lading. Baarmoederlijk kan ook, zeker als er golfjes tegen de zij kletsen en we zachtjes gaan wiegen. Thuis ontbijt ik nooit, op reis altijd. Om negen uur worden de stuurmannen gewekt en gooien we los. Brandstof hebben we genoeg, we hoeven deze hele week niet te bunkeren. Maar omdat iedereen zich dagelijks doucht vallen we al gauw zonder water. In een jachthaventje wordt voor twee euro de tank weer volgegooid. Op onze vaarkaart staan alle windmolens aangegeven en we kijken naar ze uit. De machtige reuzen fascineren, weten alle aandacht naar zich toe te trekken. Het zal wel met nostalgie te maken hebben, molens staan symbool voor een tijd toen het leven voorthobbelde met de snelheid van ons bootje.

Even na de middag al tuffen we Oudewater binnen. We liggen naast de Marianne, een wat aandoenlijk binnenschip dat helemaal onder de bloembakken zit. Ooit bracht het zijn vrachtjes rond, steenkool naar Groningen, zand naar Maastricht. Nu ligt het voorgoed aan de ketting. We willen uit wandelen, maar er valt zoveel water uit de hemel dat het hele dorp verdwijnt en dat het lijkt alsof we ronddobberen op een groot, nevelig meer.

In Utrecht gaat iedereen alweer zijns weegs. Ik ga de boekenwinkels langs en op terrasjes keur en bepotel ik mijn aanwinsten. De zon klettert nu over straten en pleinen, twinkelt in bierglazen en uitstalramen. Bij zulke temperaturen lijkt een Grieks maal met frisse retsina ons gepast. Ik raak een beetje opgeblazen van te veel gefrituurde inktvis en feta en de volgende ochtend smaakt mijn boterham met confituur naar look.

Laatste etappe, terug naar Loosdrecht. Net voor een brug krijgt de schroef een klap, ze probeert het nog even, hoest en grolt en valt dan stil. Er zit nog wat vaart in de Delft en we halen de kant. Ik bel de rederij en een half uur later ligt het luik onder ons bed open en stelt de technicus van dienst vast dat er een zeildoek om de schroefas zit gewikkeld. Hij en een van de stuurmannen gaan aan slag, een beetje op de tast want de luikopening is klein. Er komt een schaar, een broodmes en een ijzerzaag aan te pas. De operatie duurt uren, laat in de namiddag kunnen we opnieuw vertrekken. De sluis net voor de thuishaven in Loosdrecht schut een laatste keer om 21 uur. Alle voornemens ten spijt, we moeten ons haasten, de boot moet binnen, want morgenochtend staat er een nieuwe bemanning vertrekkensklaar. Op een stuk Rijnkanaal geven we vol gas. Er is weinig verkeer en we krijgen de kans niet om onze zeemansbenen te testen op het ritme van de golfslag. Het laatste stuk Vecht kronkelt tussen kastelen. Jammer dat ik voortdurend op mijn horloge moet kijken. We halen het, gaan als laatste boot van de dag door de sluis.

Nog één keer eten aan dek. Dan zetten we ons op een terras naast de thuisbasis van de Delft. De zon heeft nog een mooie ondergang voor ons in petto. Uit de oranje gloed komen zwarte groepjes ganzen aanvliegen. We overlopen de reis, halen nu al herinneringen op, alsof we de wereld zijn rondgevaren.

DOOR BART PLOUVIER – FOTO’S ANNE VERNIMMEN

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content