Wat maakt een mens tot wat hij is?

Deze week is schilder Sam Dillemans aan het woord. Over de impact van Dostojevski, Van Gogh en andere meesters die hem op de weg hebben gezet die hij nooit meer verlaten heeft.

We ontmoeten schilder Sam Dillemans één hoog, op zijn chaotisch uitziend atelier in Borgerhout, waar hij in bijna compleet isolement tien uren per dag schildert.

Bij ons thuis werden de kinderen losgelaten. Ik ben er mijn ouders nog altijd zeer dankbaar voor dat ik mezelf mocht opvoeden. Zelden werd naar schoolrapporten gevraagd. Mijn ouders wilden dat hun kinderen zichzelf waren. We hebben onze frustraties en botsingen mogen ’tegenkomen’. Voor wijze raad konden we bij vader terecht, voor een traan bij moeder. Als kind moet je vrij door het bos kunnen lopen, je moet tegen een boom kunnen opbotsen, maar niet te veel tegen mensen. Liever een bult dan misschien weer een gebroken hart.”

Een deel van mijn jeugd heb ik bij mijn grootmoeder doorgebracht. Zij vertegenwoordigde het beste van the good old days-sfeer. Het eten stipt om 12 uur, de koffie stipt om 5 uur. Ik was dol op haar kracht om, ondanks alles wat ze in twee oorlogen had meegemaakt, toch die regelmaat in haar leven en in dat van de mensen rondom haar te brengen. Ze was iemand die ongewone ellende had gekend maar daar niet mee uitpakte, daarmee geen aandacht wou trekken. Die bescheidenheid, gekoppeld aan een zeker ritme, was voor mij op dat moment in mijn leven heel belangrijk. Zij heeft mij gevormd, door de standvastigheid in elk van haar handelingen.”

Op mijn twaalfde kreeg ik een dreun van Dostojevski. Ik heb toen de hele Russische literatuur doorgenomen, van Poesjkin tot Gorki, met als absolute hoogtepunten Gogol en Dostojevski. Het probleem was dat ik Schuld en Boete en de meerledigheid van de mens die daarin getoond werd, volledig begreep : dat er onder elke laag weer een nieuwe stak, en nog één. Ik ontdekte het psychische kluwen van de mens en het schuldgevoel, dat tot iets volstrekt ongezonds leidt, zodat het bijna een ultieme vorm van ijdelheid wordt. Ik liep zelfs een poos als Raskolnikov rond, omdat ik een sympathie voelde voor de man die, nadat hij eerst een slecht mens en daarna een goed mens had vermoord, door dat schuldgevoel overvallen werd. Wanneer die tweespalt in zijn persoonlijkheid aan het licht komt, wordt het boek pas fantastisch. Ik liep een beetje gebukt onder dat personage omdat ik een Russische ‘slag van de molen’ had gekregen. Van die dag dateert mijn liefde voor de wereldliteratuur die ik vervolgens ben beginnen te lezen. Een proces waarmee ik nog steeds bezig ben. Want literatuur is voor mij een permanente thuishaven zodat ik bijna kan zeggen dat mijn grootste vriendenkring uit dode schrijvers bestaat.”

De ontdekking van Van Gogh heeft me blijvend geraakt en definitief op weg gezet. Ik was veertien en wist meteen dat ik moest gaan schilderen, veel moest schilderen, en dat moest blijven doen tot ik eronder lag. Van Gogh is een van de grootsten wegens zijn zuiverheid, omdat hij geen trucjes gebruikt. Hij pakt een wit doek, vult dat met verf en het is een meesterwerk. Zo heeft hij het ene schilderij na het andere gemaakt. Dat alleen al is miraculeus. Er zijn weinig artiesten die dat in zulke eenvoud hebben kunnen doen. Ik was ondersteboven van dat schreeuwerige van hem, van zijn helderheid, zijn volmaakte luciditeit en die hemelse, krankzinnige juistheid van elke penseelstreek. Voor mij was dat zulke schok dat ik op mijn veertiende bij mijn grootmoeder ’s nachts begon te schilderen, terwijl ik overdag school liep en daar in slaap viel. Het is nooit meer gestopt. Ik had ook een echte identiteitscrisis, ondertekende mijn proefwerken met Vincent en wenste met die naam te worden aangesproken. Ik maakte lange wandelingen door de velden, las Van Goghs brieven en huilde. In die periode heb ik in de bossen van Vlaams-Brabant de liefde voor de natuur opgevat. Voor een korenveld, een boom, een bloem, een insect… wat dan ook. Daaruit is ook de liefde gegroeid voor alles wat we gratis gekregen hebben. Maar het is vooral die identiteitscrisis die ervoor gezorgd heeft dat ik als schilder nooit meer van mijn baan ben afgeweken, wat er ook gebeurde. Ik ben veel in discussie gegaan met mensen, maar toen ik thuiskwam was er nog altijd Vincent.

Ik heb veel scholen bezocht, omdat ze me nooit bevielen, en veel modellen getekend omdat ik ze thuis niet kon betalen. Op die manier heb ik zeven steden bezocht en ooit had ik een zeer goede tekenleraar die me de Italiaanse renaissance heeft doen kennen. Waarna ik me totaal op de voorbeelden heb gestort, van Van Eyck tot Kiefer. Tijdens die reis heb ik gevoeld dat ik, als ik tot mijn tachtigste wilde blijven schilderen en innovatief zijn, zonder goedkoop te worden, een perfecte tekenaar moest zijn met een zeer streng beleid.”

De oude meesters hebben me alles gegeven. Ik heb vijf jaar lang alleen met potlood gewerkt. Gipsen beelden gekopieerd en geïnterpreteerd, de volledige anatomie van Paul Richer bestudeerd en vervolgens kopies gemaakt naar de oude meesters. Degas heeft de helft van het Louvre gekopieerd om het metier te ontdekken. Neem een mond van Hans Holbein : wat er gebeurt met de lijn van de linker- naar de rechtermondhoek, niet meer dan anderhalve centimeter lang, is niets minder dan een avontuur en een wereldreis. Dat is geen lijn, dat zijn puntjes, schakeringen, het hele leven zit erin. Door dat allemaal te leren, heb ik me almaar minder laten wijsmaken, omdat wat ik daar zag eeuwig was. Veel mensen laten zich afleiden door de afbeelding, terwijl voor mij alleen ‘de manier waarop’ telt, hoe het erop staat. Dat is de boodschap die de meesters mij gegeven hebben. En daarom is een vierkante centimeter El Greco veel meer revolutionair dan een heleboel van wat vandaag wordt gemaakt. Vaak wordt mij verweten dat ik refereer aan de oude meesters. Mijn antwoord is tweeledig : dat ze niet oud zijn maar eeuwig en daardoor altijd actueel, en dat ik het jammer vind dat de vraagsteller zich niet de moeite wil getroosten om door de zwarte tunnels te gaan waar je geconfronteerd wordt met je eigen onkunde. Ik ben erdoor gegaan in de jaren tachtig, toen een hoop kasseien in het midden van een ruimte als de hoogste kunst gold. Daarom heb ik veel oorlogen moeten voeren. Maar in welke tijd leven we als je Velasquez moet verdedigen ? Vandaag ben ik met die oorlogen gestopt. Het sop is de kool niet waard.”

Dat we er zo erg aan toe zijn, is een van de redenen dat ik bijna niet meer buitenkom. Als je door die tunnels gegaan bent, heb je uppercuts gekregen. Ik heb ooit een maand in bed gelegen door de grafiek van Picasso, toen ik tot het besef kwam dat het geen zin had om nog grafiek te maken. En toch zijn die confrontaties nuttig, omdat ze je in staat stellen je rugzak te vullen met kennis. Pas als je die kennis onder de knie hebt, kun je je veroorloven om af en toe die rugzak overboord te gooien. Maar er blijft altijd iets hangen : vorming. Die geeft je vleugels. Toen Picasso twaalf was, tekende hij zoals Ingres. Goethe heeft ooit gezegd : “Als ik alles moest teruggeven wat ik gekregen heb, dan schoot er niets meer van me over.” Dan weet je het wel. Of ik denk aan Igor Stravinsky die stelde dat vernieuwing alleen geworteld zit in traditie. Ik probeer alleen naar genieën te luisteren. Dat zijn er uiteindelijk toch een paar duizend en dat betekent dat ik veel te luisteren heb. En dat ik vooral niet moet denken dat ik opeens het licht zal uitvinden. Omdat het zo niet werkt. Veel moderne kunstenaars willen niet meer door die tunnels en missen daardoor de situering. Hun leven begint en eindigt bij henzelf en daarom werken ze meer aan hun eigen onsterfelijkheid dan aan een schilderij.”

Toen ik kind was, keek ik naar oudere mensen en ik dacht : volwassenheid, dat is niets voor mij. Ik heb er altijd voor gevochten om niet volwassen te worden, ik heb begrepen dat je in zekere zin moet trappen op de volwassenheid. Je neus ophalen voor al dat kleffe, dat gewiekste, dat ‘leuke’ – want iedereen wordt tegenwoordig geterroriseerd door dat woord. In de kunst tracht ik te rijpen, maar in het leven lukt me dat een stuk minder. Toen ik een boek las van Rilke of van Salinger was ik meer geholpen dan door een horde psychiaters of zogezegde vrienden. Door voortdurend al schilderend in de menselijke ziel te wroeten, kom je natuurlijk wel een en ander tegen. Gezichten zeggen me nu meer dan babbels. Met het ouder worden leer je daarmee omgaan en daarom zijn literatuur en klassieke muziek, een schilderij van Giorgione en enkele herinneringen de vrienden waarmee ik zal sterven. En humor, want zonder humor sterf je voortdurend.”

Ik heb gekozen voor de vrijheid. Als je alleen bent, ben je vrijer. Vrijheid en een ander geen pijn doen. Ik ken maar één religie : dat is de liefde, en één politiek : dat de verf juist moet liggen. Zonder compromis. Mijn grootste probleem is of dat blauw wel goed is en of de verfborstel goed geplaatst is. Ik heb mijn leven zo kunnen inrichten dat dat mijn grootste probleem wordt. En ik mag mezelf een gelukkig mens noemen dat dat mijn grootste probleem is. Natuurlijk ben ik niet aan existentiële crisissen ontsnapt, ik heb ook mijn hondsdagen maar ik zal nooit iemands hond worden, en dat is toch ook al iets. Ik ben nog nooit eerder zo vrij geweest, precies omdat ik door die tunnels ben geraakt, en bevrijd ben van het juk van de genieën. Je kunt pas iemand loslaten als je hem eerst omhelsd hebt, ervan doordrongen bent. Vanuit plastisch oogpunt word ik nooit meer moe omdat ik de betrekkelijkheid van mijn werk inzie. Ik veeg de straat aan met misplaatste ernst. Ik kan mijzelf situeren, en dat is in een hoekje van de ruimte. Maar diegenen die zich in het midden situeren, moeten constant lobbyen, alle curatoren het hof maken. Veel mensen zijn daarvoor geschapen, zijn daar perfect in. Want als ze tien uur per dag zouden schilderen, werden ze misselijk.

Ik leef sober en zoals de schrijver Louis-Ferdinand Céline zegt : “Alleen het goddelijke is gratis.” Ik heb geen jugendstilluchter of diepblauwe fauteuil van merk zus of zo nodig. Ik moet geen rozerode bril van 700 euro kopen om me goed te voelen, en er nog belachelijk uit te zien ook. Ik heb verf en doek. Ik lust wel een goede chateaubriand, maar voor de rest niks. Ik doe niets op, koop de wereldliteratuur in de kringloopwinkel. Het laatste boek dat succes heeft, koop ik nooit. We zien over tien jaar wel of het echt zo goed is. Ik lees alleen zekerheden, en dan is het leven nog te kort om ze allemaal te lezen. Waarom zou ik me aan een experiment wagen als ik me moet haasten om de groten te lezen ?”

Het mooie aan de grote literatuur is dat ze als een vriend is die iets vertrouwds in je oor fluistert. Je beste vriend nog wel, en je moet er niet eens voor naar buiten. Je hoeft ook niets terug te zeggen, dat doet die vriend wel zelf en hij verwoordt het tien keer beter. Daarom beschouw ik Céline als de grootste schrijver van de twintigste eeuw, de Charlie Chaplin van de literatuur, een vorm van ‘polyfonische waanzin’, sudderend in een hilarische saus. Terwijl die man toch in de loopgraven heeft gezeten, is zijn scheldkanonnade een poëtische pirouette met de inslag van een buitenaardse granaat.”

Enkelen hebben mij de onuitputtelijke ‘goedheid des harten’ laten zien. We delen dezelfde liefde voor ‘constructief, verticaal stuntvliegen’. Ik ben geen makkelijk mens om mee te leven. Met mijn vriendin bekijk ik elke zondag films van ‘den Dikke en den Dunne’. Dan worden we gegrepen door nostalgie naar de tijd toen de mens nog zijn natuur volgde, naar een interview met Jacques Brel, de smile van Ringo Starr, de blik van de Duitse kunstenaar Max Beckmann. En dan rijst weer het besef : verberg je droom.”

De uitputtingsslag van boksen is fascinerend. Ik hou van extremen, dat ligt in mijn natuur. Op mijn 37ste heb ik tijdens een weerstandstraining de lichamelijke grenzen afgetast : hoe ver kan het lichaam gaan ? Dat was de moeite waard, maar alweer : ik kon mezelf er niet meer van af krijgen : boks-boks-boks. Ik heb de constitutie van mijn moeder en dat sterke gestel heb ik tot op het bot geëxploreerd, er in alle mogelijke facetten gebruik en misbruik van gemaakt. Ik ben gelukkig dat ik nog leef, goede ingewanden heb en ik ben elke dag dankbaar dat ik niet het slachtoffer van mezelf ben geworden en van die gulzigheid. Want ik leef in een permanente gulzigheid. Ik ben boksers gaan schilderen toen ik bokste. De basis is niet het onderwerp maar de liefde voor het onderwerp. Of het dan nog op boksen lijkt, vind ik niet belangrijk, de beleving is op dat moment het hoogste goed. Ik heb zeer fanatiek boksers geschilderd, zo’n driehonderd doeken, ja, zoals gewoonlijk zonder maat. Maar ook dat is niets bijzonders, kijk naar vroeger, naar Tintoretto. Die was ook mateloos, net als Rubens of Turner. Alle grote kunstenaars hebben hun mateloze werkkracht met elkaar gemeen. Rembrandt werkte veertien uur per dag, dan weet je het wel. Kun je je inbeelden hoe lang ik moet bezig zijn om nog maar tot zijn enkels te reiken ? Tweeëndertig uur per dag ? Inmiddels heb ik begrepen dat ik tot aan mijn dood nooit zover zal geraken. Maar daar heb ik me bij neergelegd. Staande.”

Afgoderij is tegenwoordig een taboe. Je mag in onze maatschappij niet meer op je knieën vallen voor iemand, terwijl dat nochtans twee voordelen heeft. Je leert de vloer kennen en dat is niet onbelangrijk, want daar eindigen we allemaal. En je leert opkijken, je moet de nek strekken. Twee lessen in nederigheid. En vooral, je ontmoet iemand die op zijn domein eindeloos ver boven jou staat. Ik ga heel diep in die afgoderij. Als ik aan Einstein, Schubert, Matisse, Dante of aan Mohammed Ali denk, geven zij mij de kracht om verder te werken. Want ze laten zien dat het voorbij het grensverleggende onvoorstelbaar goed toeven moet zijn. Ondanks het isolement. Ook Eddy Merckx staat op eenzame hoogte : hij is naar de maan gefietst en terug, en driekwart van die afstand heeft hij alleen afgelegd. Of hoe sport kunst wordt. Maar onze maatschappij verdraagt het opkijken naar iemand niet meer, omdat iedereen gelijk hoort te zijn en ‘elite’ al een vies woord is. Zo verdwijnt het kunstenaarschap in het kruidenierschap. Dat is typisch voor de dictatuur van de middelmatigheid en daarom beschouw ik de maatschappij als een meute krokodillen waartussen enkele bambi’s lopen. Alleen genieën kunnen die bambi’s even boven de grond tillen zodat ze aan de krokodillen ontsnappen. Als ik in de problemen zit of in een crisis, grijp ik altijd terug naar die afgoden en dat is veel beter dan een uur therapie. Ik kijk liever een uur lang hoe Merckx een berg beklimt en kan daar tot tranen toe door bewogen worden, om dan nadien een schilderij te maken met een emotie die dezelfde kracht uitstraalt als die bewondering. En ook dat is allemaal gratis.

Maar nee, in deze conformistische consumptiecarrousel moet je politiek correct ten onder gaan, met een kepie op en dan zegt men : “Dat was een man met karakter.” In plaats van één keer je partner in de steek te laten, je kinderen aan de rand van het bos te zetten en op weg te gaan. Al was het maar om even naar Rembrandt te gaan kijken, of naar jezelf.

Weet je, soms voel ik me begenadigd. Ik heb geschilderd om onder meer de terreur van de menselijke verveling tegen te gaan.”

Door Pierre Darge I Foto’s Saskia Vanderstichele

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content