Bij de oogarts. Kunt u dit lezen, mevrouw ? Abajajong : U A Z N F D T. En als ik mijn ogen half dichtknijp, zelfs nog een maatje kleiner : N P H T A F X U. Waaruit blijkt dat ik er op ooghoogte althans op vooruit gegaan ben. Van -5,25 naar -4,50 dioptrie om precies te zijn. Spijtig dat zo’n inhaalbeweging niet op andere anatomische onderdelen van toepassing is.

Mijn eerste brilletje kreeg ik op mijn tiende. De bomma had het zien aankomen. ‘Ge gaat uw ogen verknoeien !’, riep ze telkens ze mij betrapte als ik ’s avonds in bed stiekem bij het licht van het nachtlampje lag te lezen. De vijf van Enid Blyton, Pyjamarel in Panama en andere avonturen van Bob Evers, tot ik de hele jeugdafdeling van de gemeentelijke bibliotheek uit had, waarna ik vlot op Oorlog en vrede van Tolstoj overschakelde. Een mens kan daar niet vroeg genoeg aan beginnen, later heb je er toch geen tijd meer voor.

Maar goed, dat eerste brilletje. Een montuur in roze kunststof, naar kinderbrillennormen niet eens een lelijk ding, maar het mocht niet baten. Voor die van de jongensschool was ik voortaan brillenkaske, wat me bittere tranen van ellende ontlokte. Zo vaak ik kon, moffelde ik mijn bril weg en waarde dan gelukzalig in impressionistische nevelen rond, tot ik ergens in een keldergat donderde. Toch heb ik jaren in die koppige kippigheid volhard. Nu nog kom ik mannen tegen die beweren dat ze mij tijdens mijn studententijd niet durfden aan te spreken omdat ik zo sfinxachtig leek. Helaas, ik was niet mysterieus, ik was stekeblind. Dat had ook zijn weerslag op mijn uitgaansleven. Wat van ver een treffelijk jongmens leek, bleek van dichtbij soms een lelijke loebas, maar dan was het te laat. Om het risico te beperken, ging ik later bij voorkeur stappen met een ziende vriendin die de waar van nabij keurde voor ze haar fiat gaf voor verdere toenadering.

Een experiment met harde lenzen liep faliekant af. Eens scherp gesteld leek de wereld mottig en meedogenloos, om van mijn eigen spiegelbeeld met rode ogen en een eeuwige druipneus nog te zwijgen. De zachte varianten brachten wel soelaas. Mein Führer, I can see ! om Doctor Strangelove te parafraseren. Helaas helpen lenzen niet tegen warhoofdigheid : twee exemplaren in hetzelfde oog steken, bijvoorbeeld, is geen goed gedacht. Verder hebben die dingen de vervelende neiging om onderweg van vinger naar oogbol te deserteren, wat de drager tot een close encounter met afvoerputje en badmat noopt.

En dan komt het fatale moment dat stadsplannen en telefoonboeken ineens in veel te kleine lettertjes vervaardigd blijken. En het eerste accessoire van de oude dag zich aandient : de leesbril, bij voorkeur aan een touwtje. Tenzij je ‘belaserd’ bent of met bifocale contactlenzen overweg kunt, wordt het leven een stuk ingewikkelder, want op reis moeten naast lenzen, reserve- en zonnebril nu ook een leesbril en een zonneleesbril mee. Dat is een hoop bril voor één mens. Maar kijk, nu mijn piepers tot inkeer gekomen zijn, koester ik de illusie aan een Benjamin Buttonachtige verjongingskuur te beginnen. Was het tonton Proust niet die beweerde dat je om nieuwe avonturen te beleven alleen maar met andere ogen moet kijken ?

– Linda Asselbergs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content