Eindeloze zandstranden met palmbomen, een van ’s werelds grootste koraalriffen: de Caribische kust van Belize is een door zonnekloppers en sportduikers gekoesterde parel. Het binnenland, met overwoekerde Mayaruïnes in het regenwoud, bleef onbekend en onbemind. Op stap langs Belizes Ruta Maya: een openbaring.

De prefab toiletten, containers zoals op Vlaamse festivalweiden, enkele passen voorbij de Immigration Office, vormen na een maand Guatemalteekse omzwervingen een onmiskenbaar teken van beschaving. “C’mon mon, let’s go.” Het creools Engels van Belize heeft een instant relaxed werking. In de Trek Stop, een tiental kilometer over de grens, ontvangt Judy mij met koffie en sigaretten. Met haar wilde haardos, haar dikke brilglazen en haar lijzige stem is ze helemaal aangepast aan het rustige ritme van Belize.

In een vorig leven programmeerde ze computers zo groot als een huis, nu ontvangt de secretaris van Beta, de Belizean Ecotourism Association, gasten. Op haar eigen, no-nonsensemanier.

Ecotoerisme, hét toverwoord in Belize. Het kleine land, verstopt in een hoekje van de Caraïben tussen Mexico en Guatemala, is voorlopig vooral bij duikers geliefd, die rond de riffen en atollen een onderwaterparadijs ontdekken. Maar met eindeloze maagdelijke regenwouden, heuvelachtige dennenbossen en alomtegenwoordige Mayaruïnes, heeft het eigenzinnige land alles om de meest veeleisende toerist te verleiden.

“Hier wat verder op het natuurpad door ons domein ligt een oude Mayaruïne”, vertelt Judy terwijl ik de potscherven bewonder die de lange reling van het terras annex keuken versieren. Kolibries fladderen rond de helrode houten orchidee, tevergeefs op zoek naar nectar. De cabañas staan als tentjes rond een kampvuur. Judy en John, een bioloog die dagen in zijn vlinderhuis slijt, recupereren al het regenwater dat ze kunnen opvangen. “Net zoals de Maya’s vroeger”, grijnst John. “Wij drinken het regenwater zo, maar als je wilt, kan je het ook koken. Of flessenwater gebruiken.”

Poison wood

In de douche vraagt een nota mij zuinig met water, een schaars goed in de tropen, om te springen. “Dit is een composteertoilet. Gelieve voor het spoelen een handvol houtschilfers te gebruiken. In geval van geurtjes: add some more.” Opgelucht stel ik vast dat het toiletpapier niet vervangen werd door palmbladeren. Wanneer ik na mijn wandeling naar de Mayaheuvel op het bordje van de poison wood lees dat elk contact met deze boom, met zijn bladeren, zijn sap of zelfs zijn bast ernstige brandwonden kan veroorzaken, was ik mijn handen overvloedig. Is die bruine vlek op mijn handpalm niet afkomstig van een gelijkaardige boom waartegen ik op de slijkerige helling steun zocht? “Morgen zal je het weten. Het duurt 24 uur vooraleer het sap inwerkt”, zegt John. “Maar je handen wassen, is altijd goed.”

Het regenwoud is rijk aan wonderen en gevaren. ’s Avonds vangt Judy met haar vlindernet een vlieg zo groot dat ze de volledige bodem van een waterfles bedekt. Het lijkt een enorme kever, maar de duimgrote facetogen verdrijven elke twijfel. Judy is opgetogen. Wat een vlieg! Haar ‘gedomesticeerde’ schorpioen lust het monster niet. ’s Nachts, op weg naar de toiletten, waarschuwt de nachtwaker mij voor een invasie van army ants. Met een gietertje houdt John de vraatzuchtige mieren van de cabañas weg. “Een colonne trekmieren is in staat om razendsnel een keuken te ‘kuisen’,” zegt John. “Watch out, they bite like hell.” Met grote stappen spring ik over het rode gevaar, maar bliksemsnelle speldenprikken doen mij voelen dat ik de strijd verlies. Ik sla driftig op mijn voeten en span het muskietennet hard onder mijn matras.

Vergeten door de conquistadores

Slechts op 21 september 1981 werd Brits-Honduras het onafhankelijke Belize, sindsdien een, zeker naar Centraal-Amerikaanse normen, stabiele multiculturele democratie. Vergeten door de conquistadores, voor wie er nauwelijks grondstoffen of andere schatten te roven waren, werd de jungle aan zee een toevluchtsoord voor Britse zeerovers en vrijgelaten Afrikaanse slaven. Hun afstammelingen, de creolen, zijn nu de grootste bevolkingsgroep. Na hen volgden Maya-afstammelingen, vluchtend uit Guatemala en Mexico, later Indiërs, Chinezen, Noord-Amerikaanse evangelisten, Duitse mennonieten en avonturiers van overal.

Op de markt van San Ignacio, een klein stadje, hét regionaal centrum, krioelt het van creolen, mestizo’s, Maya-afstammelingen, Chinezen en mennonieten die hun koopwaar etaleren. In laadbakken en stootkarren prijken pompoenen en bakbananen, broodjes en natte kaas, tropisch fruit en groenten. Belize ligt bezaaid met Mayaruïnes, de meeste nog diep verscholen in het regenwoud en nauwelijks blootgelegd. Xunantunich, op de oever van de Macal, is een uitzondering, en ligt op wandelafstand. De veerman draait aan zijn lier. “Om halfzes keer ik de laatste keer terug. You beta be ear”, lacht hij. En ja, de rivier is veilig om te zwemmen. “Safe mon, no crocodiles round ear.” Tientallen arbeiders leggen een brede toegangsweg aan, dwars door de jungle. Ze begroeten ons in hun zangerig Engels.

Op de heuvel prijken piramidevormige bergjes langs de plazza, sommige blootgelegd, andere onaangeroerd en overwoekerd. El Castillo, grotendeels afgegraven, is met zijn veertig meter nog steeds een van de hoogste gebouwen van Belize. Rond 900, ongeveer gelijktijdig met het verdwijnen van andere Mayacentra, werd de site verlaten. De oostelijke tempelfries met maskers, getuigt er nog van dat de hele tempel ooit rijkelijk versierd was. Voor de Maya’s zijn bergen en grotten heilige plekken, huizen van de goden, waar ze in hun steden ritueel replica’s van maakten. Op de top van de tempel, verheven boven het rondom oprukkende regenwoud, voel ik mij als een Mayagod op zijn berg, de koning te rijk.

Een tocht naar Caracol, ooit de grootste stad van Maya-Belize, is nog steeds een expeditie. Ernesto, onze creoolse chauffeur, is een kleerkast van een man. “We zullen zien of we ons doel kunnen bereiken. Na de overvloedige regenval van de laatste dagen staat de Macal, een onvoorspelbare rivier, hoog. Maar we proberen, oké?” We volgen de Western Highway, een smalle asfaltstrook tussen groene glooiende heuvels. Op de terrassen van de houten paalwoningen, hemelsblauw, helgroen of vervallen, droogt de bonte was. Ander leven speelt zich af onder de platformwoningen: kinderen spelen in de schaduw, mannen klussen of luieren in hangmatten, vrouwen zijn in de weer. We verlaten de highway voor een steenslagweg door eindeloze bossen. Langzaam beklimmen we de Maya Mountains. Over enkele jaren zal de all weather road naar Caracol afgewerkt zijn, een van de vele La Ruta Maya-projecten. Maar nu hotsen we over de slijkweg door het Mountain Pine Ridge, ooit een trots dennenbos, piekend boven het regenwoud. Sinds enkele jaren lijdt het Pine Ridge onder een vernietigende plaag: kevers leggen hun eitjes onder de dennenbast en breken de sapstroom. Het roodbruin verschroeide bos, roestige kale kadavers zo ver de heuvels rijken, is deprimerend. “De kever kan alleen bestreden worden met remedies die erger zijn dan de kwaal”, betreurt Ernesto. “Hopelijk herstelt het bos zich spontaan voor de erosie toeslaat.”

Geen heilige kat van de Maya’s

Wanneer we de Mountain Pine Ridge verlaten en door de jungle afzakken naar de Macal, spoort Ernesto mij aan om mijn fototoestel in de aanslag te houden. “Hier weet je nooit wat je tegenkomt. Misschien hebben we geluk en zien we een jaguar.” De heilige kat van de Maya’s ontmoeten we niet, maar gelukkig staat het water nog een meter onder de brug. Een hobbelig uur later bereiken we Caracol, de grootste Mayavindplaats in Belize, diep in de jungle.

De Mayasteden in Belize werden heel wat later ontdekt dan hun Guatemalteekse zustersteden. Slechts in 1937 stootten houthakkers op stenen bouwwerken diep in de onontgonnen jungle. Nu blijkt dat Caracol, met een oppervlakte van 88 vierkante kilometer, in zijn glorieperiode ruim 150.000 inwoners telde, nauwelijks minder dan nu heel Belize. Door de stad liepen zeventig kilometer hoogwegen: een halve meter opgehoogde dijken door de jungle. Archeologen identificeerden drieduizend huisplatforms en vermoeden dat minstens het tienvoudige ervan nog onder het gebladerte verscholen ligt. “Het vreemde is,” beweert Ernesto, “dat hier op de site geen rivieren of bronnen te vinden zijn. Al het regenwater werd opgevangen op de plazza’s en op de brede hoogwegen en verzameld in honderden spaarbekkens en citernes.”

Mysterieuze spelregels

Arbeiders restaureren het imponerende balspelplein, twee evenwijdige stenen hellingen. “De regels van het rituele balspel blijven mysterieus. Nu eens de winnaars, dan weer de verliezers werden aan de goden geofferd.” Jonge archeologen borstelen hun opgravingen schoon. “De werken zijn moeilijk en niet zonder gevaar. Als de archeologen zonder meer de begroeiing van de piramides kappen, bestaat het risico dat de bouwwerken instorten. Dus laat men de meeste ruïnes begroeid en ongemoeid.” Als open wonden gapen roversgreppels in de piramideheuvels. Zo dicht bij de grens van Guatemala is de beveiliging van de uitgestrekte site quasi onmogelijk. “Het is niet simpel om vrijwilligers te vinden om de site te bewaken. Wie wil hier diep in de jungle zijn leven in eenzaamheid slijten?”

Op het balspelplein bejubelen hiërogliefen de overwinning van Caracol op het naburige Tikal, minder dan honderd kilometer ver in vogelvlucht. De Caana, het enorme hemelpaleis, was een inspiratiebron voor de imposante piramiden van Tikal. De trappenpiramide heeft op twee verdiepingen tientallen kleine woonvertrekken. In het tempelcomplex op de top heeft de vloer nog hier en daar zijn originele rode kalkbepleistering. Op deze artificiële, bloedrode berg offerden priesters en koningen hun bloed. Zesenveertig meter boven de junglevloer kijk ik uit over het deinende regenwoud, als een golvende groene oceaan aan de voet van de goden. Donkere wolken verzamelen boven mijn hoofd, de God van het Onweer spreekt. En dan te bedenken dat deze cultuur aan droogte ten onder ging.

Op de Beta-meeting in San Ignacio ontmoet ik Mick, een Engelsman met lang nekhaar. Hij ziet eruit alsof hij in zijn jonge jaren rugby heeft gespeeld. Eind de jaren ’70 kocht hij een verlaten ranch op de oevers van de Macal. Wekelijks bracht hij met een kano melk, kaas en eieren naar de markt van San Ignacio. Tot almaar meer gasten Chaa Creek vonden. In 1981 opende Belizes eerste jungle lodge zijn deuren en het domein is nu uitgegroeid tot een uitgestrekt natuurgebied met viersterrenaccommodatie.

Geen synoniemen

In mijn river camp casita, een luxueuze muskietennetpaalwoning met comfortabele bedden, olielampen en zachte handdoeken, lig ik te midden van de jungle, veilig achter gaas. Toekans, met grote snavels in hevig rood en geel, huppelen op ooghoogte door de boomtoppen. Het getjilp van de krekels, het gekwaak van de kikkers, de gloed van het kampvuur, de frisse Belikini-pils: nee, ecotoerisme en low budget zijn geen synoniemen.

Bob, met broeierige baard en speurende ogen, stuurt zijn kano over de brede rivier. Machtige ceiba’s, kapokbomen, de heilige levensboom van de Maya’s, spiegelen zich als zestig meter hoge parasols in het water. De stilte is verzengend, de oevers overdadig groen. “Dit is het mooiste stuk van de rivier”, zegt Bob. “Er wonen hier nauwelijks mensen en er zit erg veel wild. Massa’s vogels en veel leguanen. En krokodillen.” Hij peddelt de kano door de jungle, onder overhangende takken en lianen. Een kiskadie, een van de vele tropische vliegenvangers, rust op een tak maar vliegt verschrikt op. De geelborstige trogon is verwant met de bedreigde quetzal, de mythische Mayavogel. Een witbuikreiger rust op een boomstronk. Telkens als we hem te dicht naderen vliegt hij op, om een vogelvlucht stroomafwaarts op een tak neer te strijken. IJsvogels bidden in de lucht, duiken vervolgens vliegensvlug in de rivier. Op een tak loert een roodoogboomkikker. De kaaimannen, of zijn het krokodillen, vluchten voor ik ze opmerk. Snel geritsel, een doffe plons, rimpels in het water. “In het regenwoud zie je maar een schijntje van de dieren die jou zien”, weet Bob. Dan wijst mijn gids naar een bruingrijze vlek in een enorme vijgenboom. “Daar, zie je de leguaan?” Met moeite onderscheid ik het perfect gecamoufleerde dier, een grauwgrijze grote hagedis. “De locals noemen ze bush-chicken, ze smaken een beetje naar kip. Ze leven vooral in vijgenbomen.” We houden een competitie: om het eerst een leguaan spotten. Soms volg ik Bobs vinger, maar zie niets. “Daar, in het gras, die kleine groene.” Jonge leguanen zijn grasgroen, met moeite in de weelderige plantengroei te ontdekken. Tientallen leguanen zien we. Plots heeft Bob een kleine fluorescerende groene leguaan vast. “Ik kon hem zo vangen”, lacht hij, terwijl ik het koude, spartelende miniatuurmonster betast.

Walgelijk bittere gloed

Twintig kilometer stroomafwaarts heeft de tropenzon mij gekraakt. Ook de brulapen hangen uitgeteld in de bomen. Hun ochtendlijk, territoriumafbakenend gebrul is normaal kilometers ver te horen. Maar op de middag negeren ze Bob, die hun geschreeuw imiteert, volkomen. Miezerige ochtendregen benevelt het regenwoud. Mijn sandalen slippen in het slijk, over oppervlaktewortels van hardhoutreuzen. En onze gids houdt van een grapje. Nadat we met een grashalm knapperig verse-termieten-uit-het-nest geproefd hebben, offreert Aron mij enkele groene blaadjes. “Hier, proef maar.” Een walgelijk bittere gloed overmeestert mijn mond. “Jackass bitter”, lacht Aron, “het bitterste kruid uit het regenwoud, een onmisbaar bestanddeel in zalfjes en poeders.” Voor de Maya’s is de hele jungle een apotheek. Hand in hand waden we door de rivier over spekgladde keien. Als Tarzan slingeren we aan een liaan, om in een waterplas onder klimplanten neer te plonsen. Dan bereiken we de ingang van de grot van Actun Tunichil Muknal, een poort naar de onderwereld, naar Xibalba, de Plek van de Angst.

“Alleen de eerste twintig meter zwemmen we, daarna kunnen we gewoon stappen.” Met een helm op het hoofd spring ik in het ijskoude water. Dan kruipen we door een smalle gang. “Kijk, achter je. Dat is Chaak, de regengod.” De in zonlicht badende rotswand aan de ingang van de grot beeldt in profiel een gezicht met een grote neus uit. “Chaak waakt over de toegang tot de onderwereld. Xibalba, de Plek van de Angst, is belangrijk in de Mayamythologie. Elke nacht verandert de zon in een jaguar die door de onderwereld sluipt om bij het ochtendgloren als zonnegod te reïncarneren. De dode zielen dwalen door de lege ni-veaus van de onderwereld, waarna hun ziel bevrijd de hemel kan bereiken.”

Ik klauter over rotsblokken, klim over scherpe richels, ploeter door kil slijk en waad door de diepe, koude rivier. Schimmen spoken in het schijnsel van mijn zaklamp. “Fruit eating bats, vegetarische vleermuizen. De zaden in hun uitwerpselen ontkiemen, maar groeien in het donker natuurlijk niet.” Op het vleermuisstort lichten enkele minuscule groene sprieten op. In het koele water drijven blinde garnalen. Dan klauteren we naar een hoger gelegen platform. “Vanaf nu gaan we blootsvoets verder. De grot werd in de jaren ’70 door Miller ontdekt, maar slechts recentelijk inventariseerden wetenschappers de grot. Alles werd hier achtergelaten zoals de archeologen het vonden. De potten, schedels en beenderen liggen overal verspreid. Dus volg mijn voetstappen en kijk uit waar je je voeten plaatst.” Het is slechts het derde jaar dat enkele geselecteerde gidsen toeristen door de grot leiden, de richtlijnen zijn streng.

De pracht van stalagmieten en stalactieten verbleekt naast de mysterieuze Mayascherven. “Waarschijnlijk werden deze potten gebruikt om druipsteenwater, voor de Maya’s het heiligste, puurste water, op te vangen. De potten met offergaven werden ritueel ‘gedood’, van hun ziel ontdaan, door ze te breken of te doorboren.” Sommige kruiken liggen aan diggelen, andere zijn zo goed als intact. Hoe dieper we in de onderwereld afdalen, hoe luguberder de vondsten. Schedels met platte voorhoofden laten zien dat babyhoofdjes ingebonden werden om koninklijke koppen te vormen. De tanden in verdwaalde schedels zijn kunstig geveild. “Bloed was voor de Maya’s het grootste offer. En hoe verschrikkelijker de pijnen die met het offer gepaard gingen, hoe luider de kreten, hoe liever de goden het hadden.” Aron vertelt met verdacht genoegen over het sadisme van zijn voorvaderen.

Wanneer het geraamte waarnaar de grot genoemd werd in mijn lichtbundel verschijnt, wordt de geschiedenis heel aanschouwelijk: een door kalk geërodeerd skelet, verzonken in de rotsbodem, met gebroken kaak, benen en armen gespreid, de rechterarm in een vreemde hoek als iemand die tevergeefs tegen het mes spartelt. “Op het einde van de negende eeuw, toen de Maya’s hun steden verlieten, werd de regio geteisterd door droogte. Hongersnood maakte de mensen radeloos. Misschien was dit een ultiem offer om de regengod tot clementie te bewegen? Zou de doodskreet, galmend door de grot, Chaak behaagd hebben? Sneed de priester het hart uit het krijsend slachtoffer, of misschien zijn ingewanden?”

PRAKTISCH

Reisdocumenten: Paspoort geldig tot drie maanden na datum van vertrek uit Belize. Visum.

Gezondheid: Hepatitis A, hepatitis B, buiktyfus en gele koorts aanbevolen. Malariapreventie aanbevolen voor avontuurlijke reizen.

Elektriciteit: 110-220 V met adapter

Tijdsverschil: Zomer: – 8u.Winter: – 7 u.

Munteenheid: Belize Dollar (BZD), 2,5 BZD = 1 E Ç

Aanbevolen munt: dollars

Talen: Spaans, Engels

Toeristische dienst: Belize Tourism Board, www.belizetourism.org

Ambassade: Brand Witlocklaan 136, 1200 Sint-Lambrechts-Woluwe, 02 732 62 04, embelize@skynet.be

Nuttige websites: Joker: www.joker.be

Travel Belize: www.travelbelize.org

BelizeNet: www.belizenet.com

Belize: www.belize.com

Belize on the Web: www.belizeontheweb.com

Belizean Ecotourism Association: www.belizenet.com/beta

Chaa Creek Lodge: www.chaacreek.com

Tekst en foto’s: Jo Fransen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content