Zo zitten we hier in het jaar onzes Heren tweeduizendnegen, het jaar bestaat nog maar Onze Heer is verdwenen, dat heb ik gisteravond ten overvloede vastgesteld toen ik een kerk binnenstapte waar drie mensen en een paardenkop zaten, en de priester las dapper voort uit de evangeliën ondanks het feit dat een uitzending van Blokken 200.000 keer meer kijkers trekt dan zijn gebeden, maar dat was zijn probleem en niet het mijne en ik verliet het kerkje als een spook, als een schim die langs de gevels gleed, ik glijd steeds liever voort in schimmigheid, een deel van mij behoort reeds tot het schimmenrijk te weten alle dagen die ik achter mij heb gelaten en die nooit meer terug zullen keren want tempus fugit irreparabile, dat weet ieder mens die nog een beetje serieus Latijn heeft gestudeerd, het zijn er steeds minder maar ik ben een van de overlevenden, tien woordjes per dag, negen uur per week op de leeftijd van twaalf jaren, ik heb ook geleerd hoe de tangens te berekenen en waarom Christus zo gespierd aan het kruis hangt op de schilderijen van Rubens en verder ook nog Kurt, es gibt Käse und Wurst maar een knoop aan je jas leren naaien, ho nee, dat niet, en ook niet hoe je chili con carne moet maken maar goed, dat kan ik nu toch, tot spijt van wie het benijdt, en terwijl de chili op het vuur staat te pruttelen, lees ik in Black Venus van Jef Geeraerts, dat boek epateert mij omdat het na die bijna vijftig jaren fris en krachtig is gebleven, ik ben een bewonderaar van de schrijver Jef Geeraerts omdat die zelf ook een sterk personage is en boeken met ballen heeft geschreven, alle met de hand, omdat Geeraerts iets van een roofdier heeft maar dan op de juiste manier, het goede roofdier zeg maar, er zijn roofdieren waarnaar je kunt opkijken en roofdieren waarop je moet spuwen en de schrijver Jef Geeraerts reken ik tot de eerste soort, al moet ik toegeven dat mijn sympathie voor hem gevoed wordt doordat hij gezegd heeft van mijn weemoed te houden, ik voelde mij verheugd omdat de grote Jef Geeraerts dat zei, zomaar uit zichzelf, terwijl er zoveel mensen zijn aan wie je weemoed moet verkopen als een voyageur in stofzuigers, door je voet tussen de deur te steken die zij slaapdronken hebben geopend, ze vegen weemoed op een hoopje met zwartgalligheid, terwijl het daar geen uitstaans mee heeft en ik ook blij kan zijn als een kind, zoals met de vrieskou vanochtend, zoals met het zonlicht dat zo helder op de blaadjes van de linde scheen, zoals met het feit zelfs dat mijn pen bijna leeg is en ik ze straks dus weer mag vullen, een activiteit waar een inktpot aan te pas komt en een zuigertje, een bezigheid die mij verheugt zonder dat ik kan uitleggen waarom maar mocht ik een zwartgallig mens zijn dan zou ik toch zeker geen plezier beleven aan het voltrekken van een pen met koningsblauwe inkt, of aan het verder lezen in dat boek Black Venus, wat ik zo meteen ga doen, ik zit nog maar aan de belevenissen van Marie-Jeanne, speels als een antiloopje en jong en mooi, o zo mooi en met een mond als een gretige zuignap en een clitoris als een bolletje kwik dat steeds aan de top van zijn middelvinger tracht te ontsnappen, als ik die verhalen over boys en negorijen lees dan denk ik aan mijn vader, die in die heidense, heilige periode ook dertien jaar in Congo heeft gezeten en god weet wat heeft uitgevreten zodat ik misschien wel een Afrikaans halfzusje heb zonder het te weten en misschien ook niet, je hebt mannen van whisky en mannen van cola en mijn vader was definitely een man van de cola dus wellicht valt het mee, hoewel de gedachte aan zo’n halfzusje mij niet tegenstaat maar mij juist fascineert, het zou interessant zijn daar eens naar op zoek te gaan, ooit, als de bonussen van de bankiers betaald zijn alsook de belasting op de toegevoegde taksen, als de hond is uitgelaten en het smeergeld uitgekeerd – en er verder geen dringender dingen mijn toch al op de proef gestelde aandacht vragen.

Reacties : jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content