Zijn 240 soorten zoogdieren, 630 vogelsoorten en 250 verschillende reptielen maken van Namibië een gedroomd safariland. Met zijn aanbod van luxueuze lodges kan het de veeleisendste toerist verleiden. In ijltempo door het veiligste land van Afrika.

Het allerbeste wat Namibië kon overkomen is zonder twijfel Shiloh Nouvel, de baby van Angelina Jolie. Haar beslissing om met manlief Brad Pitt in april en mei 2006 in de buurt van Swakopmund op de bevalling te komen wachten, leverde een wereldwijde media-aandacht op die tientallen miljoenen euro’s waard is.” Onze gastheer Leander Borg, manager van NatureFriend Safaris, twijfelt er niet aan : “De gemiddelde Amerikaan had nog nooit over Namibië gehoord, nu weet hij dat het een paradijs is in Afrika.”

Maar enkele minuten later doet hij gniffelend over de angstobsessies van de Hollywoodsterren. “Midden in de woestijn bleven de bodyguards in hoogste staat van paraatheid. Achter elke rimpel in het zand zagen ze een bedreiging. ‘ What’s this ? What’s that ?’Brad Pitt kreeg niet eens de kans om rustig te genieten, zijn eigen security joeg hem op alsof hij door Bagdad wandelde : ‘ Go, go ! We’re leaving this area. Now !‘”

Andrew Du Preez, deze week onze piloot en gids, zet met een elegante landing zijn Cessna 210 op de aarden airstrip van Mokuti, vlak bij het Etosha Nationaal Park. Het paradepaardje onder de parken viert dit jaar zijn honderdste verjaardag. “Nergens kun je in zo weinig tijd zoveel dieren spotten”, belooft Andrew ons. Op weg naar Onguma Bushcamp, de oostelijke buur van Etosha en ons logement vanavond, hebben we meteen prijs. In de berm ligt een gekeelde zebra. Een viertal leeuwinnen ligt na te hijgen van de jacht, de schranspartij stellen ze nog even uit. ” Lucky guys,” glundert Andrew, “iedereen krijgt zebra’s te zien, maar op zo’n mooie kill moeten veel toeristen toch een paar dagen wachten. En nog vlak bij de auto.” Dat laatste is niet onbelangrijk. Voertuigen, zelfs open jeeps, zien leeuwen niet als een bedreiging, noch als prooi. Maar zodra je uitstapt, ben je een mens, en die zit al duizenden jaren in de leeuwengenen gecodeerd als vijand nummer één.

De Onguma Lodges liggen verspreid op een boerderij van ruim 23.000 hectare. Het Bushcamp bestaat uit ronde stenen gebouwtjes, één per gast, met een huttendak van stro erop. Een kwartier rijden verderop bereik je het tentenkamp. Daar zijn kinderen niet welkom, niet alleen omdat ze andere gasten zouden storen, maar vooral omdat er gevaarlijke slangen, zoals de zwarte mamba, en adders voorkomen. Het geluid van een huilend kind draagt bovendien zeer ver en is een lokroep die leeuwen en luipaarden niet kunnen weerstaan. Inmiddels wordt naarstig gebouwd aan een derde nederzetting : Plain Lodge wordt een replica van een Duits fort. Ook in de wildernis valt over smaak niet te discussiëren.

De eerste gamedrive, op het terrein van Onguma zelf, scoort meteen hoog. De zwartgezichtimpala, een donkere broer van de Zuid-Afrikaanse soort, kweekt hier gezwind. De kleinste antilope, de dikdik, leeft onafhankelijk van water, hij vindt genoeg vocht in de bladeren en het gras. De zebra heeft in Namibië een artistieker design dan de klassieke zwart-witprint : in de witte stroken zit een bruingrijs tussenstreepje. Heel chic. Andrew wijst ze aan in snel tempo : een duikerbok, koedoes, een groep springbokken. Hij neemt zelfs geen genoegen met de soortnaam, maar detecteert meteen de leeftijd en het geslacht. Een eenzame giraf staat aan een boomkruin te plukken. ” It’s definitly a bull, as jy tussen die bene kyk“, flapt hij eruit. Aan talen hebben de Namibiërs geen gebrek. Engels is de officiële taal, maar iedereen boven de dertig is op school gedrild in het Afrikaans, dat was de regel zolang het apartheidsregime van de zuiderburen hier gold, tot de onafhankelijkheid in 1990. Er dan zijn er nog het Duits, een erfenis van de koloniale tijd (1884 tot aan de Eerste Wereldoorlog) en een dozijn lokale talen, waarvan Oshihambo de grootste is.

Schuilen voor de leeuwen

Tijd voor een glas. Midden op een immense vlakte parkeert Andrew de Toyotatruck en tovert een koelbox te voorschijn. Een paar honderd meter verderop houdt een leeuw ons in de gaten (“een ouder mannetje”, meldt de gids-met-de-laserogen). De afstand bevalt de oude koning, we mogen blijven. Nauwelijks een biertje later valt de nacht in Afrikaanse snelheid. In het westen zien we een animatiefilm van psychedelische aquarellen, in het oosten schieten bliksemschichten door de wolken. Het eenzame, oudere mannetje brult dat het goed is. Of dat het welletjes is geweest. We pakken in. Leander gaat op het spoorzoekersstoeltje zitten, vooraan op de motorkap. Met een krachtige infraroodspot speurt hij links en rechts. Zoals elke nacht zoeken groepen gnoes en zebra’s elkaars gezelschap op. De wildebeesten horen beter en de pyjama’s zien scherper, samen voelen ze zich veiliger tegen de leeuwen. Een uil laat zich vangen in de lichtbundel. Een zwartrugjakhals drentelt nonchalant achter een twintigtal impala’s aan. “Daar !” Zelfs de Toyota schrikt even. “Een genetkat.” Het beestje staat stokstijf op de achterpootjes. “Dat is pas uniek, moeilijker te spotten dan twintig leeuwinnen bij elkaar.” Andrew vergeet zowaar de leeftijd van de kat af te lezen.

De inventaris wordt stilaan indrukwekkend : nog meer antilopesoorten ; een renvogel zigzagt voor de auto ; een beestje met een hoog kangoeroegehalte blijkt een springhaas te zijn, niet echt Moeder Aardes mooiste. Andrew slalomt voorzichtig terug naar het zebramaal. In de rode gloed ziet het karkas er nog akeliger uit, in het struikgewas liggen twee volgevreten leeuwinnen. Het hoofdgerecht zit erop, straks mogen de jakhalzen en de gieren beentjes kluiven.

De volgende morgen, op weg naar het 22.000 km2 grote Etosha Nationaal Park, vinden we niets meer van de zebra, het enige wat rest, is een achttal gieren, verspreid in de boomtoppen. Bij het parkwachtershuisje betalen we acht euro per persoon, een spotprijsje naar Afrikaanse normen. Net voorbij de slagbomen lopen helmparelhoenders te scharrelen, als was het hier een neerhof.

Een tegenligger stopt en geeft het nieuws door : “Eén kilometer… leeuwenliefde op de weg.” Wanneer het vliegen gaat vervelen, kan Andrew het als voortplantingsbioloog proberen : alle details perst hij in één kilometer rijden. “Leeuwen paren kort en snel, maar wel om de twintig minuten, ononderbroken, drie dagen en drie nachten. Na laten we zeggen tweehonderd beurten zijn ze compleet uitgeteld, maar de kans is klein dat ze de eisprong hebben gemist. En vergeet niet : enkele dagen later kan meneer opnieuw worden aangepord door een andere leeuwin. In veel documentaires worden leeuwen ‘luie beesten’ genoemd. Echte macho’s, die natuurfilmers. By the way, Etosha is de enige plek in Afrika waar geen enkele leeuw aids heeft.”

We zijn niet de enige toeschouwers, kriskras over de weg staan jeeps geparkeerd, alle telelenzen op het schouwspel gericht. We hoeven geen drie volle dagen te blijven, de leeuwin heeft zelf andere plannen. Tergend traag richt ze zich op en wandelt weg, naar de schaduw. Hij volgt, als liep hij aan een lijntje.

De piste door het park leidt langs bronnen, waar normaal allerlei viervoeters ongegeneerd schouder aan schouder staan. Vandaag komt haast niemand drinken, “dat hoeft ook niet, het heeft de jongste maanden al flink geregend, overal liggen nog plassen. Etosha heb ik in jaren niet meer zo groen gezien.” Andrew gaat op zoek naar luipaarden, tevergeefs, maar vindt iets anders. ” Fresholibollie’s”, wijst hij naar een hoop uitwerpselen in de berm. Geen tien seconden later wandelt een olifantenwijfje uit de bosjes en passeert de Toyota zonder ons een blik te gunnen.

De vlakte wordt weer weidser, in het luchtruim passeren hele hoofdstukken uit het Afrikaanse vogelboek. Een zanghavik verjaagt de vijfmaal grotere vechtarend, in het gras wandelt een koritrap, een kraanvogelachtige kolos van wel twintig kilo. Tegen de horizon schuiven giraffenekken achter de bomenrij, als decorstukken die over een railtje heen en weer worden getrokken.

Op naar Twijfelfontein

Op Mokuti staat een vat fuel klaar bij de Cessna. Het tanken gebeurt snel maar secuur, Andrew moet het gewicht in het oog houden. Ook al hebben we met ons zessen zo weinig mogelijk bagage bij, voltanken is uit den boze. Mowani Mountain Camp in Damaraland is onze volgende bestemming. De vlucht duurt wat langer dan de geplande twee uur, doordat Andrew op het zicht tussen de onweerskernen moet slalommen. Onder ons zien we een flinke oppervlakte van Etosha in de vlammen opgaan. “Wellicht door een van die bliksems van gisteravond”, gokt Leander.

In het bergachtige Damaraland worden we bij de landingsbaan opgewacht door Vincent. In zijn kakipak en met zijn pijp lijkt hij een karikatuur van de Zuid-Afrikaanse Boer, maar er schuilt wel degelijk een warme mens onder de slappe, Transvaalse hoed. Met zijn omgebouwde Unimag (“Jawel, een legertruck, maar vraag me niet hoeveel oorlogen hij overleefd heeft”) brengt Vincent ons eerst naar Twijfelfontein, een gebied met 2500 rotsinscripties en -beschilderingen, allemaal toegeschreven aan de San, de Bosjesmannen. Sommige tekens verwijzen naar trancedansen, naar maanstanden of naar sjamanisme. Interpretaties zijn er genoeg, maar de wetenschappelijke bewijzen ontbreken. Ook de huidige Bushmen raken er niet wijs uit. Gaat de mondelinge overlevering niet ver genoeg of zijn de tradities abrupt verstoord door de Duitse kolonisten ? Zelfs de precieze leeftijd is onzeker, maar dat de tekeningen tot tweeduizend jaar oud zijn, lijkt voor archeologen aannemelijk. We treffen een paar giraffen aan en twee mensen, uit hun houding leidt men af dat het om leerbewerkers gaat. En dat zijn runderen, ziet zelfs een leek. “Eén probleem,” zegt Vincent, “de Bushmen hadden geen runderen.”

Dat het gebied al millennia bewoond is, dankt het aan zijn mysterieuze bron. Meestal stuwt die water op, soms valt ze droog. Niemand weet hoe dat komt, maar met regen of droogte heeft het niets te maken. Het is kortom wat het is in het Afrikaans : een twijfelfontein. Die taal zit vol beeldrijke namen. Zoals die schrale struik tussen de rotsblokken, een taaie overlever, die heet gewoon kanniedood.

Achttien kilometer verderop, tussen en bovenop de gigantische ronde granietblokken staan de comfortabele tenten van Mowani Mountain Camp. Elektriciteit en badkamer in elke tent, én een houten terras, én een spectaculair panorama over een onwaarschijnlijk landschap met granieten reuzenknikkers. Wat kan een luxebeest nog meer verwachten ? Een stevige maaltijd, inderdaad. Maar voor we naar het restaurant afzakken – een ingenieus open bouwwerk met een bol rieten dak, zodat het van ver de zoveelste granieten rotsblok lijkt – nemen we het aperitief aan het viewpoint, boven het knikkerveld dat elke minuut geler, oranjer, roder en paarser kleurt, het Afrikaanse avondritueel. We maken er kennis met Vincents vrouw, Ellen, een vrouw uit de Kempen die tien jaar geleden haar truckersbedrijf ontvluchtte, “op zoek naar olifanten”. Zelfs een beknopte versie van haar levensverhaal zou moeiteloos een hele Weekend Knack vullen. Bovendien is de kok klaar met de pompoensoep – een Namibische traditional. De oryx die daarna op tafel komt, moet zich levenslang op malsheid geconcentreerd hebben. Voor we naar bed gaan, geeft Ellen nog één advies : “Slaap met de tent helemaal open, dan voel je de Afrikaanse nacht beter.”

Olifanten in de woestijn

Op de airstrip voltrekt zich hetzelfde scenario als gisteren : de Cessna mag een beetje drinken, niet te veel, maar genoeg om ons naar Purros te vliegen, in Kaokoland, waar de Himba wonen in de enige woestijn ter wereld waar groot wild thuis is. Opnieuw worden we ontvangen door een gemengd paar : Pieter de Wet, een Namibiër, en Rossella Mauri, een Italiaanse die jarenlang het pr-bureau van modemerk Krizia heeft geleid in Milaan. Twaalf maanden heeft Pieter hier gekampeerd en dagelijks onderhandeld met de lokale gemeenschap voor hij zijn lodge mocht bouwen. Uiteindelijk is er een akkoord bereikt over de waterputten die hij wou boren (tweehonderd meter diep), over de bouwmaterialen, over de afstand tussen het dorp en de lodge, over de bijdrage die per bezoeker als taks zou worden betaald en over het aantal jobs dat hij voor dorpsbewoners zou reserveren in zijn Okahirongo Elephant Lodge. Rossella heeft al die mensen zelf een spoedcursus gegeven. “Voor wie zijn hele leven uit dezelfde kroes drinkt, is het verschil tussen water- en wijnglazen nogal abstract. Maar iedereen leerde opvallend snel. De kokkin tovert al met pasta’s als een echte Italiaanse – perfetto e al dente.”

In de late namiddag neemt Pieter ons mee naar een afgelegen Himbakraal. Veel van die traditionele dorpen zijn al platgelopen door toeristen. Maar hier zijn wijzelf de attractie : zes witten die hen niet eens begrijpen ! Wat een pret ! Het twintigtal kinderen rent van fototoestel naar fototoestel. Deze nomaden zijn uit de duizend te herkennen. De vrouwen dragen alleen een soort lendendoek van onbewerkte geitenhuiden en smeren zich van top tot teen (inclusief de haren) in met een glibberige rode brij van oker, dierlijk vet en asresten van het heilige vuur. Mannen pappen zich in met een bruinere versie. De dag- en nachtcrème beschermt de huid perfect tegen de zon en de droogte. Traditionele Himba wassen zich nooit.

Pokkahip, pokkahip“, kirt Jaongarerua en klapt daarbij euforisch in de handen. “Ze zegt gewoon dankjewel”, vertaalt Peter, onze driver. Die maakt van de trip gebruik om een paar tantes te bezoeken, ja die vrouw daar die aan een pijp zit te lurken is ook zijn tante. Maar zelf draagt Peter een keurig Okahirongo-T-shirt en ziet er fris gewassen uit. Hoe zit dat eigenlijk ? Antropologen beweren graag en stellig dat deze stam ten onder gaat aan alcoholisme. De feiten zijn wellicht iets nuchterder : kinderen trekken op hun zevende kleren aan om naar school te gaan. Daarna, ze zijn dan al tiener, keert 99 procent niet terug naar het okerleven. De jonge generatie kijkt niet neer op hun nomadenfamilie in de kralen, maar zoekt werk en een conventionele toekomst.

De volgende ochtend vertrekken we zeer vroeg om wild te zoeken langs de Hoarusib. Die rivier komt uit de bergen, maar zoekt ondergronds zijn weg naar de oceaan. Zo voedt hij bovengronds een langgerekte oase van allerlei struiken en palmbomen. Genoeg sappig groen om antilopen, olifanten en giraffen aan te trekken. In hun spoor volgen leeuwen, en de aaseters. Een dierenpopulatie die nergens ter wereld voorkomt in woestijngebied. De giraffen zijn het makkelijkst te spotten, algauw hebben we ook olifanten opgemerkt in een bosje. En enkele kilometers verderop ligt de buit van twee speelzieke, jonge leeuwinnen : een oryx. Ik complimenteer de poezen met hun keuze, oryx is inderdaad bijzonder sappig en lekker.

De rode duinen

Wolwedans, onze laatste halte voor Windhoek ligt in de NamibRand (zie ook: Niet Storen, p. 36). De duinen kleuren knal- oranje tot bloedrood, net zoals in Sossusvlei, de beroemde plek iets meer naar het noorden. Het zand is door de miljoenen en miljoenen jaren aanhoudende noordwestenwind aangevoerd, de vurige kleuren zijn het resultaat van een oxidatieproces in de minerale samenstelling van het zand. Toch is dit natuurreservaat van 1850 km2 een buitenbeentje in Namibië, dat met zijn 105.559 km2 beschermd gebied toch al bijzonder hoog scoort. Zelfs wereldwijd is het uniek. Wolwedans is voor honderd procent privé-initiatief. De gronden zijn in de jaren tachtig en negentig gekocht van verlieslatende boerderijen en teruggegeven aan de natuur. Zes eigenaars beheren samen het gebied en de lodges. Per nacht spekt elke toerist het fonds van de vzw met omgerekend 14 euro en het aantal logies is voor eeuwig geplafonneerd in een charter. Break-even draaien is ruimschoots voldoende, eventuele winst gaat naar wetenschappelijk onderzoek.

Diezelfde strategie heeft Stephan, zoon van initiatiefnemer Albi Brückner, overgeplant naar Windhoek, waar hij Nice oprichtte : een zelfbedruipende hotel- en kokschool. “Die was er dringend nodig,” zegt Stefan, “om aan de groeiende vraag naar geschoold personeel in de horeca te voldoen. Het officiële onderwijs legt uiteraard andere prioriteiten.” De hele opleiding van jaarlijks twaalf studenten wordt gefinancierd met de winst van een gloednieuw restaurant, waar de koks in spe na de lesuren praktijk opdoen. “Het restaurant met 150 plaatsen opende halfweg 2006 zonder veel bombarie, maar zat na enkele weken elke avond vol.” Windhoek had prompt een nieuwe place to be, op een zeer on-Afrikaans klinkende locatie nog wel : de Mozartstrasse.

Tekst en foto’s Ignace Van Nevel

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content