DOCENT EN MODEDIRECTEUR

Mijn eerste liefde was Tom Thumb, een zwarte shetlandpony. Ik mocht er van mijn ouders mee door de keuken rijden, door de hal, naar mijn slaapkamer. Het waren de seventies, maar ik snap niet dat ze dat toelieten. Als mijn zoon met een paard door de woonkamer zou rijden, zou ik epileptisch worden.

Google mijn naam en je krijgt een reeks flutinterviews. Allemaal voortbouwend op één interview. Journalisten stellen geen nieuwe vragen, schrijven niets over de school. Het draait allemaal rond mij, terwijl Saint Martins (de beroemde Britse modeschool waar zij aan verbonden is) al veel langer bestaat dan ik.

Ik heb geen tijd om na te denken of ik een andere job liever zou doen. Als ik het geheim van onze opleiding kende, zou ik het in dozen verkopen en niet blijven werken voor een lullig salaris. Gelukkig heb ik deze job in het verleden verlaten om te weten waarvoor ik ben teruggekomen : de jeugd. Ik zou het haten om alleen met 47-jarigen op te trekken.

Britse mode heeft jaren te horen gekregen dat het geen mode was. Maar wat Engeland altijd gehad heeft, zijn fantastische kunstopleidingen. We hebben altijd ontwerpers voortgebracht die de buitenwereld instappen en de ruggengraat vormen van de mode-industrie.

Wat is er mis met een ontwerper die bij zijn moeder woont en vier jassen per jaar maakt ? Voor de meesten draait het alleen rond commercie en verkoop. Maar jongeren van nu hebben andere eisen dan wij in de jaren tachtig. Vier jaar geleden had ik een student die bedankte voor een prestigieuze job van 90.000 euro per jaar. Hij wilde zijn tuin niet achterlaten.

Studenten zijn blut, bang, depressief. Verstijfde konijnen. Mode is een bloody trauma. Hier is geen verwarming, de stoffen arriveren niet uit Italië, en ik ben wispelturig. Het eten en de voorzieningen zijn slecht : dat is wat een tv-ploeg allemaal zou aantreffen als ze hier kwamen filmen. We zijn onderbemand. Waarom moet ik de thee zetten en bekers afwassen ?

Ik verdien mijn kost als docent, dat laat me toe om extreem grof te zijn. Ik verdien mijn brood niet met mode, wel met lesgeven. Dat geeft me autonomie. Ik moet niet vriendelijk zijn tegen de modemensen. Al wordt mijn grofheid vaak verkeerd ingeschat. Ik heb het gewoon te druk om altijd vriendelijk te zijn. Ik heb het ook te druk om te gaan lunchen.

Mijn studenten houden van me. Ik ben de enige persoon die ze ooit ontmoet hebben die genoeg van hen houdt om hen te haten. Studenten worden pas mensen die je wil kennen op het moment dat ze de schoolmuren verlaten.

Kennis kan arrogant zijn. Het is niet omdat je iets al eerder hebt gedaan, dat het de goede manier was. Ik moet me vaak inhouden om studenten niet alles voor te zeggen. Ik vergelijk het met de autosnelweg tussen Londen en Schotland : terwijl ik heel hard doorrijd, nemen zij allerlei binnenwegjes om honderd kerken te bekijken.

Interviews maken me een week depressief omdat ik me nadien afvraag Jesus Christ, what am I doing ? Ik heb geen plan. Hooguit een embryonaal plan.

België heeft een solide geschiedenis van goede ontwerpers. Je herkent hun werk, ongeacht of ze in of uit de mode zijn. Belgen hebben een integriteit waar ik van hou. Het zijn geen eendagsvliegen.

Louise Wilson (47) werkt sinds 1992 als docent en sinds 1999 als hoofd van de modeafdeling aan de gerenommeerde kunstschool Central Saint Martins in Londen. In 2008 ontving ze een onderscheiding van de Order of the British Empire voor haar werk in de mode-industrie.

Door Elke Lahousse – Foto Wouter Van Vaerenbergh

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content