Het ultieme godsbewijs vindt u er niet, maar in Pompeji en Paestum kunt u wel rond de tempels van Romeinse en Griekse opperwezens lopen of in hun voetsporen treden op de ‘Sentiero degli Dei’, het beroemdste Zuid-Italiaanse wandelpad.

Op een van de eerste wandeltochten, een wijde boog vanuit ons verblijf in Furore naar het havendorp Positano, begin ik zonder dwingende reden mijn stappen te tellen. Zoiets zou op een psychische afwijking kunnen wijzen, maar het kwam zo : de hele dag al slalomden we tussen wijngaardjes en moestuinen, door laurier- en eikenbossen, maar we liepen vooral veel trappen op en af. Net voor de finale afdaling naar het dorpje in de baai, maakte het pad weer een treiterende opwaartse knik. Alweer x-aantal treden. Die x was er me te veel aan, vandaar het tellen. 1095 ongelijke treden lager stonden we pardoes tussen winkelende toeristen in Positano. De volgende dagen zou blijken dat dit zowat het vaste tarief is : een duizendtal treden scheiden de kustdorpen van de rest van Italië.

1. Een kustlijn vol superlatieven

Op die steile, grillige Amalfitaanse kust, het decor van het eerste deel van onze stapvakantie, hebben we een prachtig gezicht vanuit ons verblijf, de agriturismo San Alfonso die gerund wordt door de jonge Michela Cuomo en haar man. De regio kan kiezen uit een waaier superlatieven : de mooiste kust van de Middellandse Zee, de godenkust, de sprookjeskust, de campagna felice. Met die laatste eretitel maakte Goethe heel Campanië in één pennentrek gelukkig (liefhebbers van de Duitse romanticus halen meteen zijn Italiaanse reis uit de kast). Ook Shelley, Byron en Wagner maakten tijdens hun grand tour tijd voor de historische plek. Lang voor hun bezoek al was dit een druk bereisde bestemming. De oude Grieken hadden hier hun vooruitgeschoven steden, de Romeinen pikten die gretig in, met havens incluis, want wie de Middellandse Zee controleerde, was wereldheerser. Die regel bleef eeuwen gelden.

Ook prominent op de gastenlijst : de meerwaardezoekers van Unesco. In verscheidene stappen nam de organisatie almaar meer stukken kust en binnenland op als werelderfgoed. Net onder Napels begint het met Pompeji, Herculaneum en Torre Annunziata, het stadje Amalfi, maar ook de Amalfitaanse kustlijn zelf, en verder naar het zuiden de archeologische sites Velia en Paestum, en heel Cilento, met het Nationaal Park Vallo di Diano.

Voor al dat fraais hebben we later nog tijd, we keren even terug naar de onderste trede, naar de winkelstraat van Positano. Niet de vele shops met de schreeuwerige stalletjes vallen hier op, maar die drommen toeristen. De Amalfitaanse kust bezoeken zij haast allemaal met de ferry, van havenplaats naar havenplaats, of over die ene slingerende kustweg. Op onze wandelpaden komen we zelden iemand tegen. Laten we dit een meevaller noemen. Met die ferry is overigens niets mis, de boot brengt ons in geen tijd terug. Amper zijn we buiten de haven en Positano toont zich weer op zijn mooist. De witte huisjes die zich vastklampen aan de rots, hetzelfde beeld dat we al konden bewonderen vanuit de heuvels, maar waarvan je niets merkt in het dorp zelf. Kortom, Positano is mooi van ver. Heel anders is Amalfi, ook indrukwekkend van op zee, maar de verbazing slaat pas echt toe aan de voet van de brede kathedraaltrap. Je kijkt er op tegen een opzichtige gevel met mozaïeken en veel bladgoud en een byzantijnse deur, met ernaast een statige klokkentoren en erachter een paradijselijke verrassing : een kloostertuin met Moorse arcaden en zuiltjes. Dit is geen kerk voor een toeristenstadje, ze smeekt haast om een wat imposantere entourage. De kerk zou zich meteen thuis voelen in Rome of in Andalusië.

Zo ongewoon is dat niet, Amalfi wás ooit een hoofdstad. Van de gelijknamige republiek om precies te zijn, de eerste zeerepubliek in wat nu Italië heet. Met zijn drukbezochte haven wist het te concurreren tegen Venetië en Genua. Tussen de negende en elfde eeuw telde Amalfi tot dertigduizend inwoners, en was daarmee de grootste stad van Italië. Nu zijn er nog amper 5500 Amalfitanen.

Amalfi zijn we gisteren al eens binnengevaren met de ferry, vandaag vallen we binnen over de heuvelrug. Opnieuw lopen we een stuk van de negentig kilometer lange Sentiero degli Dei, de godenroute. Het routeboek van Stap Reizen voorspelt een vrij gemakkelijke tocht. Zo passeren we onder het dorp San Lazzaro, “met duizend trappen vanuit de zee te bereiken”. Die treden hoeven we niet na te tellen, ons pad gaat dwars langs de helling, gestaag omhoog.

In het dorpje Pogerola belanden we op het terras met rieten dak van Bar Cocktail. Over de reling zien we beneden citroenen rijpen onder netten van zwart gaas, de druiven beginnen pas aan hun groei en daartussen strijden de moestuintjes om een streepje zon. Nog verder, onder die verticale akkerbouw, gaat de ferry uit. Hij kerft een witte lijn in het blauw die uitwaaiert in de eeuwigheid. Een horizon is er niet te vinden boven de Middellandse Zee, de vegen azuur en blauwgrijs vloeien ver weg over in een lichter blauw dat boven onze hoofden alweer is overgegaan in staalblauw. Uit de boxen klinkt Napolitaanse mandoline, Sotto il cielo d’Amalfi heet de cd. Amalfi kan nog even wachten, de koffie en de blauwe cielo krijgen nu voorrang. Vier wielertoeristen komen bezweet boven en storten zich op de dorpsfontein. Een ventje van een jaar of vier zit versteend op zijn plastic tractor naar het tafereel te kijken, tot hij zich plots omkeert en twee meter verder alsnog de bergrit wint. “Mamma ! Mamma !”

Het laatste pad van de dag, van Pogerola naar de vloedlijn in Amalfi, is een zalige afdaling. Opnieuw slaat dezelfde verwondering toe in het historische stadje : we lopen een paar smalle straatjes in en uit, banale winkelstraatjes, en plots staan we in een ansichtkaart. Die prestigieuze kathedraal. De zon staat nog hoog aan de cielo d’Amalfi, het licht valt dan ook heel anders dan gisteren, toen het bladgoud blikkerde in de avondgloed.

2. Een versteende beschaving

Toeristen vormen een grote bedreiging voor het toerisme, wie eraan twijfelt moet maar eens in Pompeji de villa’s en monumenten tellen die gesloten blijven om ze te vrijwaren van menselijke erosie. Het zweet van tastende vingers, de adem van miljoenen, het flitslicht van fotografen die het verbodsteken negeren, het blijkt allemaal te agressief voor de fragiele fresco’s die eeuwen veilig onder het lavastof gedolven lagen. Tot men in 1748 begon de versteende beschaving systematisch bloot te leggen.

Pompeji is een tijdmachine die je voor een luttele elf euro naar het jaar 79 van onze tijdrekening brengt. Je betreedt een stad met meer comfort dan drie vierde van de huidige wereldbevolking ooit zal ervaren : een ingenieus waterleidingsysteem ; badhuizen met vloerverwarming ; theaters ; tempels voor iedereen met naam en volgelingen ; een lange, brede winkelboulevard ; sportvelden ; openbare betaaltoiletten ; bordelen met de aangeboden diensten overzichtelijk op fresco geafficheerd ; stenen huizen voor bescheiden lieden en ontzagwekkende villa’s voor exuberant rijke patriciërs met slaven ; binnentuinen met mozaïekkunst ; en om nooit te vergeten : een prachtig uitzicht op de Vesuvius.

De stad met haar haventje aan de Sarno was al eeuwen bewoond voor ze in Romeinse handen viel (80 voor onze tijdrekening). In 62 schudde een aardbeving de hele Sarnovallei aan diggelen. De wederopbouw begon meteen, zeventien jaar later was die zo goed als klaar. Het was dan ook een sterke en haast nieuwe stad die op 24 augustus 79 ten onder ging. Eerst maakten de twintigduizend Pompejanen zich weinig zorgen over het neerdwarrelde stof – die Vesuvius had in geen eeuwen van zich laten horen. Velen wisten niet eens dat die beboste berg een vulkaan was. Ze dachten er niet aan te vluchten en raakten bedolven onder een laag gloeiende as van vier meter, want toen de directeur van de graafwerken Giuseppe Fiorelli in 1858 op het idee kwam om de holten in de lava vol te gieten met gips, kwamen er menselijke gedaanten tevoorschijn. Dit zijn ze, de eerste gipsafdrukken uit de geschiedenis : een boer die gehurkt zat naast zijn ezel, een paar liggende figuren, verlost van hun pijnkreten en miljoenen keren gefotografeerd, vips van gips.

De archeologen deden nog meer merkwaardige vondsten. Op muren kwamen verkiezingsslogans tevoorschijn, reclameteksten, maar ook allerlei graffiti. Sommige banaal (“Pacatus was hier”), maar ook andere ontladingen, zoals deze : ” Livia Alexandro salutem. Si vales, no multum curo. Si perieris, gaudeo.” (Livia aan Alexander : gegroet. Als je gezond bent, interesseert het me niet. Wanneer je doodgaat, zal ik blij zijn.) Op 24 augustus 79 had Livia maar enkele minuten om blij te zijn.

Voor Pompeji nemen we een hele dag, dan nog hebben we ’s avonds niet alles gezien en slaan we een paar huizenblokken over om toch bij de necropolis te raken, de begraafplaats van de dode stad. Meer nog dan het lange smalle Forum blijven de particuliere huizen je bij. Het Huis van de Kleine Fontein of het Huis van de Faun, bijvoorbeeld, of dat van de Jacht. Om de fresco’s en charmante mozaïeken. De erotische kunst, door de overheid eerst van gordijntjes voorzien, wekte terzelfder tijd ook interesse voor het antieke Pompeji. Vandaag zit die grotendeels achter gesloten deuren. Toeval of niet, die beelden en fresco’s bevinden zich vooral in gebouwen die gerestaureerd worden, de Thermen op de westrand bijvoorbeeld, en het Huis van de broers Vettius, de rijke vrijgekochte slaven. Op de hoek van de Vicolo dei Lupanare is het rijtje schuiven aan het twintig eeuwen oude bordeel, in 2005 gerestaureerd. Groepen Japanse toeristen en klassen op uitstap wurmen zich in één lint door de voordeur. Luttele minuten later komen ze in het zijstraatje naar buiten, tien foto’s rijker.

3. Cilento

Op de weg naar het volgende verblijf, in Cilento, nemen we een middagpauze in Capaccio Scalo, in de buffelboerderij Tenuta Vannulo. In Campanië wordt de oermozzarella gemaakt, de zachte witte buffelkaas. Indus- triële mozzarella kun je in de frigo bewaren, de echte eet je het best dagvers. Maar de Caseificio Vannulo verkoopt ook ricotta, yoghurt en ijs van de melk van de Bubalus bubalus. De waterbuffels die ik aantref op de boerderij kunnen alleen hun neus in een drinkbak steken om weg te dromen naar hun Aziatische roots, verder is hun wei één droge stofvlakte. Maar dit zijn slechts een dertigtal jonge stieren, de vierhonderd melkkoeien staan een eind hier vandaan, en die hebben nattigheid te over.

De tweede helft van het Stap Reizen-arrangement heeft Agriturismo Le Favate als uitvalsbasis. De fattoria uit de zeventiende eeuw torent van ver uit boven de groene heuvel van olijfgaarden en bos. Twaalf jaar heeft dit prachtige gebouw staan verkommeren, tot Elvira Licusati op het toneel verscheen. De restauratiewerken gebeurden grondig, ze duurden dan ook vier jaar, maar nu is Le Favate een juweel. Op haar 150 hectare grote olijfgaard is soms tot twintig man personeel nodig. “Echt rendabel is die olijventeelt niet meer, er komt te veel Griekse en Spaanse olie op de markt van machinaal geplukte akkers. Deze eeuwenoude bomen kun je alleen op de klassieke methode oogsten, en zo willen we het ook houden. Maar ik klaag niet, de moestuin levert zowat alles wat we nodig hebben in de keuken en de Cilentobezoekers beginnen ons te vinden.”

De dikke muren en de terracottavloeren houden het interieur lekker koel. In de moderne keuken hoor je kokkin Rafaella continu bezig met verse pasta’s, soepen, taarten, koekjes en opgewekte liedjes. In de statige salon staan oude chesterfields en een paar oorfauteuils, de kamers zijn ruim en comfortabel. Maar wie krabt daar op zolder ? Zijn dat de tortels in de duiventoren ? “Nee,” lacht Elvira, “dat is nog een restant van voor de verbouwing, in het dakgebinte zitten houtkevers. Die moeten we dringend te lijf gaan met chemische troep, maar ik stel het almaar uit omdat ik vrees dat de klanten hun neus zouden optrekken van die producten.”

Van af het terras naast het zwembad zie je tot aan zee, daar beneden ligt Ascea met de archeologische site Velia, het eindpunt van onze eerste luswandeling. De weg loopt makkelijk en langzaam naar beneden tussen zeeën van veldbloemen. Dit stukje Italië lijkt in niets op het drukke trendy noorden. Industriële en technologische ontwikkelingen hebben altijd een ommetje gemaakt. Sinds de Tweede Wereldoorlog al verliest Cilento jaar na jaar meer bevolking. Voor de economie is zoiets rampzalig, alleen de fauna en flora varen er wel bij. Uitgerekend dat aspect wil men nu als een troef uitspelen. Het Nationaal Park en de Unesco-erkenning moeten een bescheiden maar duurzaam toerisme stimuleren. De eetcultuur en de ouderwetse gastvrijheid zijn extra troeven. Zo stopt een ouder heertje ongevraagd om ons een lift aan te bieden. “Ascea ? Dat is nog zeer ver, zeker twee kilometer !” Dat we dat eindje liever te voet lopen, kan er bij hem niet in. “Waarom heeft God Fiat geschapen, en Fiat de Cinquecento, als mensen liever te voet gaan”, zie je hem denken.

Velia werd pas in 1960 blootgelegd en het graven gaat nog altijd door. We zijn zo goed als alleen op de Griekse site en laten ons dat voorrecht welgevallen. Boven de vallei vol ruïnes torent een middeleeuwse toren uit. Die werd in de twaalfde eeuw bovenop een bouwsel van de Noormannen opgetrokken, die op hun beurt een Griekse tempel als fundament hadden gebruikt. Na de klim naar die toren en het amfitheater ernaast beloven we onszelf een terras in Ascea. Het kustdorp rekent echter niet op lentebezoek. Alle bars zijn dicht, de terrasstoelen staan nog gestapeld en geketend. De beloofde koffie vinden we uiteindelijk aan de buitenbar bij een grote feestzaal. Rokers en gsm’ers die even de trouwpartij verlaten, kijken wel verwonderd naar onze stapschoenen, maar niemand wijst ons erop dat we niet uitgenodigd zijn.

4. De dood van de duiker

Paestum is een verademing voor wie in Pompeji is langs geweest : zalig rustig in een groene omgeving. De drie Griekse tempels vormen samen de mooiste vindplaats van het Middellandse Zeegebied. De tempel voor Apollo en het wat kleinere Basilica zijn dichte buren, Athena, de dochter van Zeus, heeft honderd meter verderop haar bouwwerk. Het woud van Dorische zuilen, de middelste tempel, is recentelijk van naam veranderd. Jarenlang werd hij gelinkt aan Neptunus – of Poseidon zoals de zeegod bij de Grieken heette – maar nu zijn de historici het eens : dit is een Apollotempel.

Duitse academiestudenten zitten moeizaam Dorische zuilen te reproduceren, maar voelen er niets voor om de resultaten te tonen. Een groep jonggepensioneerden komt recht op Apollo af en gaat meteen over tot de fotosessie : de buschauffeur krijgt dertig digitale cameraatjes toegestopt, die legt hij netjes op een rij, daarna maakt hij in geen tijd dertig identieke groepsportretten met de tempel als decor, en wordt vervolgens dertig keer hartelijk bedankt. De hele actie duurt nauwelijks twee minuten, meer heeft Paestum hun niet te bieden, ze zijn alweer onderweg naar de volgende bezienswaardigheid.

Het archeologische museum van Paestum is vooral trots op zijn graftombes. Kleine huisjes lijken het, van zes beschilderde stenen. Paestum stelt er een twintigtal tentoon, maar de Tomba del Tuffatore (het graf van de duiker) is een wereldberoemd voorbeeld van Griekse schilderkunst. Op de wanden staat een drinkgelag afgebeeld, op de sluitsteen duikt een jongeman van een toren in zee. Sober, maar gracieus geborsteld hangt de jonge duiker al 24 eeuwen bevroren boven de zee. Doder kan een duiker niet zijn.

Tekst en foto’s Ignace Van Nevel

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content