VRT-journalist Rudi Vranckx over de oorlog, slapen op de mat bij de kleine luiden en de gedachtegang van het extremisme.

Als ik in iets geĆ«ngageerd ben, dan is het in de journalistiek. Omdat daarin alles samenkomt waarmee ik kriskras door elkaar altijd al bezig was : de bekommernis om de wereld, een gevoel voor rechtvaardigheid, het opkomen voor de underdog, de hekel aan propaganda. Alles wat me tijdens mijn studie eigenlijk al bezighield. Als er in dat engagement iets belangrijk is, dan is het dat als ik ’s morgens opsta en mezelf in de spiegel bekijk en zou merken dat ik niet meer authentiek of op de juiste manier bezig ben, ik ermee moet stoppen.

Oorlog is de ultieme vorm van propaganda, het extreme van alles. Alles is blijkbaar toegestaan tijdens de oorlog en in alle opzichten, los van de goeie en de kwade, want wie is goed en wie fout ? Alle kanten gebruiken en misbruiken de propaganda en ik word er nog altijd misselijk van als ik telkens opnieuw merk hoe anderen, collega’s ook, in die val trappen. Omdat ik de mechanismen herken om mensen via lobby’s te misleiden of onder druk te zetten. Die lobby’s zijn almaar beter georganiseerd en daar krijg ik het schijt van. Maar ik ben ook maar een mens en bij momenten moet ik ook mijn veldslag kiezen. Als ik naar een checkpoint ga en ik weet dat ze op mij gaan schieten, dan ga ik niet verder, dan moet ik gewoon achter de muur blijven staan. Om mijn engagement even te bedwingen.

Mijn werk staat of valt met betrouwbare informanten, en die zoek ik at random. In Kaboel, bij de val van de Taliban, was in het centrum van de stad een groot hotel afgehuurd voor de Fransen, de Italianen en de Amerikanen – nog voor die aankwamen. Buiten staan wat sjofele gasten aan te schuiven, op zoek naar een job. Daar ontmoette ik iemand van wie de broer in de lobby van het hotel werkte. Bij die gast zijn we thuis gaan logeren : we hebben daar de hele oorlog op de mat gelegen bij die familie. Bij vijf broers en hun ouders. Op die manier word je uit noodzaak ondergedompeld terwijl je omringd bent door tolken, informanten, een broer die een winkeltje runt, een andere broer die in de bak heeft gezeten. Of een derde die zich voor het eerst in tien jaar heeft laten scheren. En op een dag zien we van achter het raam wat Amerikaanse soldaten die daar met collega-journalisten rondlopen, omringd door een hele patrouille. Die spreken met niemand, ze luisteren alleen maar naar een officier die de oorlog aan het uitleggen is. Terwijl we van achter dat gordijntje het beeld van de underdog krijgen.

Een journalist van een klein land kan een stuk onafhankelijker werken dan de Britse of Amerikaanse collega’s. Want die moeten met de kliek mee en die zaten in Irak bovendien in het klimaat van deelnemer aan de oorlog. Wij gaan ook niet achter de spektakelbeelden aan waar de media zo verlekkerd op zijn. Bovendien zijn die beelden vaak georkestreerd. In SomaliĆ« was de landing precies voor primetime gepland en bij het binnenrijden van Irak zaten de media mee op de tanks. Mijn engagement gaat zover dat ik denk dat je in deze stiel een beetje te ver moet gaan. Het moeilijke bestaat erin in te schatten hoever je kunt gaan. Voor mij geeft het meer voldoening om portretten van kleine mensen te schetsen, miniaturen te maken en dat wordt bij ons op de VRT en bij uitbreiding in heel Vlaanderen geapprecieerd. Die spektakelbeelden worden toch 24 uur op 24 aangeleverd, ik zie geen extra waarde in het opnieuw laten zien van die tankdivisies die door het stof rollen.

Ik zie engagement niet als meelopen in het zog van anderen die zoveel machtiger zijn. We hebben noch de budgetten, noch de weerklank van de BBC, CNN of de Washington Post. Voor ons gaan de deuren van de groten der aarde niet zomaar open en ik ben niet geĆÆnteresseerd in een quote van drie regels van iemand die niets te vertellen heeft op een persconferentie. Dus ga ik kijken bij de kleine luiden, en naar wat hen overkomt. Dan gaat een heel andere wereld open die me veel meer over de oorlog en over het wezen van de dingen leert. Al wil ik die kleine luiden evenmin idealiseren, want bij hen zaten ooit de kampbewakers en nu de militieleden. Maar het zijn wel de mensen die alle shit over zich heen krijgen. Als de tankdivisies gepasseerd zijn, word ik wel geconfronteerd met het feit dat er geen water is en geen elektriciteit en dat de gevangenisdeuren openstaan. Ik wil dan tonen dat dƔƔr het zaad voor weer nieuwe ellende gezaaid werd.

Toen mijn tolk Jassim werd vermoord, kon ik niet langer aan de kant blijven. Het aura van onkwetsbaarheid was verdwenen, ik moest iets doen. Daarom zette ik een actie op om mijn andere tolk, Ibrahim Ali, die bedreigd werd, met zijn familie naar ons land te halen waar hij inmiddels werk heeft gevonden. Voor de kinderen van Jassim die beslist hebben in Bagdad te blijven, hebben we geld opgehaald om hun studie te betalen. Maar het dilemma van ingrijpen of niet is gebleven. Want de actie heeft ook andere gevolgen gehad zoals een toevloed van aanvragen van andere vluchtelingen. En daar kan ik niet op ingaan, ook al kan ik me het lot van die mensen perfect voorstellen.

Ik ben emotioneler geworden, ik durf de boosheid te tonen en mijn gevoel van schande te uiten. In het begin was ik afstandelijker. Ik was zeer neutraal, maar dat had vooral te maken met het leren van de job. Met onzekerheid eigenlijk. Na tien jaar is de klik gekomen, bij de aardbeving in Turkije in de jaren negentig, waarbij meer dan vijftienduizend doden vielen. Dat was zo apocalyptisch, ook omdat we er zo snel bij waren, de lijken waren overal. Tegelijkertijd lag mijn grootmoeder op sterven, ik ben een paar keer op en af gereisd en dat werd allemaal Ć©Ć©n groot geheel. En midden in dat leed van al die slachtoffers zag ik dat het leger, toch de best georganiseerde structuur van het land, de kazernes dicht hield. De mensen moesten zichzelf maar zien te behelpen en ik was daardoor zo gechoqueerd dat ik gevoelens verwoordde die ik voordien nooit verwoord had. Daar heb ik die boosheid voor het eerst geuit.

Als ik de kans kreeg een van de grote jongens te interviewen, dan het liefst Osama Bin Laden. Alleen besef ik dat zoiets in de jaren negentig nog wel mogelijk was, nu niet meer. Ik heb nog wel met zijn oude spitsbroeder gesproken met wie hij de moedjahedien begonnen is. Met zo iemand zou ik graag teruggaan naar Afghanistan om al zijn contacten op te zoeken, omdat wij er al te gemakkelijk van uitgaan dat Osama Bin Laden de ultieme slechterik is. Ik ben er zeker van dat hij er absoluut van uitgaat dat hij het bij het rechte eind heeft. Anders doe je zoiets niet. Ik kan een heel eind meegaan in de gedachtegang van extremisten in het Nabije Oosten. Maar op een bepaald moment moet je dat met het kader van je eigen waarden confronteren. Ik kan hen wel proberen te begrijpen, maar ik kan het niet accepteren. Omdat bij mij de mensenrechten centraal staan. Een moeder die haar zoon verliest, dat is de dood. Een vent die gemarteld wordt, dat is een schending van de mensenrechten en dat kan niet. Ik zou niet willen leven in Osamastan, nooit. Ik leef liever in Bushland, maar ik kan er wel inkomen dat Osama Bin Laden de man is wie hij is. En ik ben benieuwd hoe zijn extremisme gegroeid is. Ik heb ook een aantal potentiĆ«le terroristen gesproken op een kleiner niveau en ik ervoer die als naĆÆeve bekeerlingen die ervan uitgingen dat ook de moslim-slachtoffers die ze eventueel maken, meegaan naar het paradijs.

Of de mens geprogrammeerd is om oorlog te voeren ? Ik raak er niet uit. Ik weet alleen dat ik in al die conflictgebieden voortdurend omgegaan ben met ongelooflijk goede mensen. Oorlog haalt het beste en het slechtste in mensen boven. Mensen die amper iets hebben, helpen je verder, geven je te eten – waarvoor we achteraf wel betalen, maar dat weten ze nog niet. En dan is er de menselijke warmte, en dat betekent toch wat in een land als Irak waar op een bepaald ogenblik een prijs van twee tot vier miljoen euro op het hoofd van een westerling stond. Terwijl die toch loyaal en trouw bleven, ook al hoefden ze ons maar in een andere garage binnen te rijden en de deur achter ons te sluiten. Mensen die hun laatste meubelen moeten verkopen om te overwinteren. Mensen die aanslagen plegen vanuit een religieuze waan kan ik nog proberen te begrijpen, maar je hebt ook groepen mensen die zich specialiseren in kidnapping, want dat is een heel lucratieve business. En er zijn er zelfs die gegijzelden vermoorden, toch het losgeld opeisen en het lijk dan doorverkopen aan groeperingen die nog eens vijfhonderd dollar eisen om het lijk aan de familie terug te geven. Dat is pas waanzin, en dan voel je maar dat je in de totale waanzin ondergedompeld zit.

Door Pierre Darge I Foto Saskia Vanderstichele

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content