Vincent Kompany, Rode Duivel, Gouden Schoen en wat nog al meer, voetbalt nu bij Manchester City. Het ketje uit de Brusselse Noordwijk is op zijn 23 een ster. Een gesprek, onder meer over het slijk der aarde. “Goed doen voor anderen maakt extreem gelukkig. Soms denk ik dat ik er gelukkiger van word dan zij.”

Als Engeland voetbalgek is, wat moet je dan zeggen van Manchester ? Iedereen heeft er de mond vol van de match van gisteren : Manchester City tegen Manchester United. “Wacht maar, de wraak zal zoet zijn , grommelt de taxichauffeur. Hij kan het maar moeilijk verkroppen dat City gewonnen heeft. Bijna een half uur aan een stuk ratelt hij over voetbal als splijtzwam van de stad, over de rivaliserende teams van Manchester en hoe hun aanhangers op straat en in de pub met elkaar in de clinch gaan en, als het moet, ook op de vuist.

Het is een hele opluchting als hij van de hoofdweg een bochtige oprijlaan inslaat. Het is winter, door de kale bomen zie je aan het eind van die laan het statige Mottram Hall liggen, een chic hotel op een golfterrein. De muren van de lobby en de tearoom zijn getooid met schilderijen van paarden en kastelen, van zenuwachtige jachthonden met één voorpoot omhoog en hun spitse snuit in de lucht. De houten vloeren met brede planken kraken zoals het hoort, en in de haarden knettert hout. Vincent Kompany veert op : een boomlange, breedgeschouderde jonge kerel met een bedeesde glimlach en een zachte oogopslag.

“Mijn vader en mijn broer zijn gisteren ook komen kijken”, zegt hij. “Manchester ligt ook maar op één uur en tien minuten vliegen van Brussel.”

“Ja, natuurlijk”, antwoordt hij op de vraag of hij al gewend is aan zijn nieuwe thuisland. “Ik pas mij overal makkelijk aan. Maar ik heb altijd in verschillende milieus vertoefd, ik kon met iedereen vlot omgaan. Mijn wereld is altijd groter geweest dan de Brusselse Noordwijk waar ik ben opgegroeid. Ik ging bijvoorbeeld ook op vakantie bij mijn grootouders in de Ardennen.”

Vincent Kompany is van huis uit Franstalig, met een Congolese vader en een Waalse moeder, maar dat is hem niet aan te horen. “Ik ben perfect tweetalig. Mijn ouders hebben me vanaf het eerste leerjaar naar Vlaamse scholen gestuurd”, zegt hij. “Ik had het geluk in verschillende culturen op te groeien. Zo krijg je een open blik. Hoe meer culturele bagage je hebt, hoe toleranter je wordt. Als je je beperkt tot je eigen kamer, ga je uit van je eigen gelijk. Door die mengeling van culturen ken ik in elke gemeenschap aangename en minder aangename mensen.”

Het lijkt me geen pretje om op te groeien in het Brusselse Quartier du Nord.

Vincent Kompany : Nee, maar in vergelijking met de meeste kameraden uit mijn buurt had ik een superjeugd. Mijn ouders hadden allebei werk, en ze deden er alles aan om ons, de drie kinderen, van de straat te houden. We waren eigenlijk bijna alleen thuis om te slapen. We gingen naar goede scholen, naar sportclubs, naar de scouts. Ik heb wel op straat leren voetballen. In mijn omgeving zag ik geen succesrijke mensen. Mijn grote voorbeelden waren Mohammed Ali en Pele. Als ik zie welke weg die mannen hebben afgelegd : daar kon ik me aan spiegelen. Maar ik heb altijd een bijna arrogante dosis zelfvertrouwen gehad. Ik ben wie ik ben, en ik heb mezelf nooit grenzen opgelegd. Dat heb ik van mijn moeder, denk ik. Ze was rebels en vrijgevochten.

Werd u op straat bekeken en behandeld als een kleurling ?

(lachje) Dat kun je wel zeggen, ja. Maar dat ben ik toch ook ? Het is duidelijk dat ik Afrikaanse roots heb. Dat mijn moeder een Belgische was, met blonde haren en blauwe ogen, dat merk je niet. Voor Congolezen ben ik Europees én Afrikaan. Toch ben ik voor hen un enfant du pays. Een lichtere huid hebben is er meestel een pluspunt. Heel soms krijg ik te horen dat er door de blanken zoveel fout is, en daar krijg ik dan de schuld van. Maar het is absoluut geen nadeel om blank te zijn in Afrika. Meestal opent het deuren. Voor kleurlingen in Europa slaat men de deur voor hun neus dicht. Nu gaan ook in België alle deuren voor me open. Nu ben ik een vip, en daar heb ik het moeilijk mee.

Heeft uw vader u geïntroduceerd in Congo ?

Nee. Mijn vader is in de jaren zeventig naar België gekomen als politiek vluchteling, hij behoorde tot een revolutionaire generatie die moest vluchten voor het Mobutu-regime, en hij is er nooit meer teruggekeerd. Eerst was er geen geld voor, daarna was het er te gevaarlijk. Ik reisde voor het eerst naar Congo in 2006, als ambassadeur voor SOS Kinderdorpen. Sindsdien ben ik er vier keer geweest. Ik heb lang gezocht naar een organisatie die ik wilde steunen. Het was een kwestie er één te vinden waar ik helemaal kon achterstaan. Toen ik SOS Kinderdorpen leerde kennen, wist ik meteen dat het precies was wat ik zocht. Dit is het begin van mijn droom, het begin van mijn engagement om mijn vaderland, waar zoveel mensen in ellende leven, te helpen.

Wat vond u dan zo bijzonder aan SOS Kinderdorpen ?

Het is een enorm grote hulporganisatie, met veel ervaring . Je weet waaraan je je geld besteedt en dat het in goede handen is (SOS Kinderdorpen werd in 1949 opgericht. Wereldwijd zijn er meer dan 450 Kinderdorpen in 132 landen). In Bukavu heb ik vijftien huizen bezocht met telkens tien kinderen. In Uvira, in het oosten van Congo, is ook een Kinderdorp. En in Kinshasa wordt er nu een nieuw dorp gebouwd. In juni ga ik kijken hoever het daarmee staat.

De organisatie vangt wezen en dakloze kinderen op in speciaal voor hen gebouwde dorpen en geeft ze een degelijke opleiding. Er is een pleintje, een speeltuin, een hospitaal en een school in zo’n dorp. In één huis wonen tien weeskinderen van verschillende leeftijden, en een pleegmoeder die streng geselecteerd is en psychologisch begeleid wordt. Dat is broodnodig, want wat die kinderen te verwerken krijgen is onmenselijk.

SOS wil kinderen laten opgroeien in gezinsverband, niet in gesloten dorpen, en zeker niet afgezonderd van de wereld. De kinderen worden geïntegreerd in de lokale gemeenschap. De school van het dorp is er niet alleen voor die kinderen, maar voor alle kinderen uit de omgeving. En het medisch centrum is voor iedereen uit de regio toegankelijk.

Sommige van die kinderen gaan misschien in het buitenland verder studeren, maar het is de bedoeling dat ze terugkeren en helpen bij de opbouw van hun land. Maar dat doen ze uit zichzelf. Ze willen iets terugdoen voor wat ze hebben gekregen. Ze willen iets betekenen voor hun land. De mensen zijn zo dankbaar. Ik kan het iedereen aanbevelen : goed doen voor anderen, maakt extreem gelukkig. Soms denk ik dat ik er gelukkiger van word dan zij.

Sinds kort bent u ook betrokken bij Red, waar onder anderen Bono ambassadeur van is.

Als ik mensen kan helpen door mijn schoenen te knopen met rode veters, waarom zou ik dat dan niet doen ? Red is een goedgeoliede machine en brengt miljoenen op, met partners zoals Emporio Armani, Nike, Starbucks, Apple. In het motto Lace Up, Save Lives engageren een aantal wereldberoemde voetballers zich in de strijd tegen aids. De totale winst op de verkoop van Red-veters van Nike gaat naar een mondiaal fonds voor preventie van aids en de ontwikkeling van medicijnen. Aids blijft een van de grote problemen in de wereld, zeker ook in Afrika (Ten zuiden van de Sahara bezwijken elke dag bijna 4000 mensen – mannen, vrouwen, kinderen – aan deze ziekte. En dagelijks komen er 6000 nieuwe infecties bij, voornamelijk bij mannen en vrouwen tussen 15 en 24 jaar).

Hoe was de eerste confrontatie met het thuisland van uw vader ?

Enorm indrukwekkend. Ik was verbluft door de paradijselijke schoonheid van de natuur in Congo. Ik was diep getroffen door de mensen die lachen en dansen ondanks alle ellende. Er bestaat geen land met meer natuurlijke rijkdommen, en toch wordt het steeds armer. Helaas zijn het niet de Congolezen die profiteren van die rijkdom, maar louche zakenlui die waardevolle grondstoffen het land uit smokkelen want nu vloeit alle winst uit Congo weg, de grote bedrijven zijn er in handen van multinationals die geen cent belasting betalen. En dan is er ook geen geld om onderwijs te organiseren of om gezondheidszorg op poten te zetten. Ik zou willen dat ik een einde kon maken aan de uitbuiting. Dat heb ik van mijn moeder én vader geërfd : een afkeer van onrecht. Mijn moeder was ook erg sociaal geëngageerd. Ze koos altijd partij voor de zwakkeren.

Wat vond ze er dan van dat haar zoon zoveel geld verdiende ?

Ik schaamde me om haar te vertellen hoeveel dat was. Toen ik mijn eerste contract in de wacht sleepte, lang voor ik profvoetballer was, wist ik al niet hoe ik het moest aanbrengen. Maar het was onze redding. Ons gezin heeft een zeer zwarte periode gekend. Ik was veertien toen ineens alles tegenzat. Mijn vader verloor zijn werk als ingenieur. Hij wilde de windturbine die hij ontworpen had ook op de markt brengen, maar er was geen geld. Hij ging een lening aan bij de bank, en dan begon het. Huurachterstallen, rekeningen, aanmaningen… We raakten in de schulden, in een spiraal waar we misschien nooit meer uit raakten. Ons leven viel pas weer een beetje in de plooi toen ik mijn eerste salaris kreeg. Precies op tijd, denk ik. Anders hadden we het misschien niet gered. Met die extra 300 of 400 euro per maand werd het leven ineens een stuk beter. De auto kon worden afbetaald, en daarna konden we verhuizen. Ik was ook heel trots dat ik mee voor ons gezin kon zorgen. Ik zou dat geld nooit aan iets anders hebben kunnen uitgeven.

Die opmars van ketje uit de Brusselse Noordwijk tot Gouden Schoen ging razendsnel.

Zo vlug, dat ik het bijna niet vertrouwde. Ik begrijp het nog altijd niet, en ik ben nog steeds op mijn hoede. Als je zomaar omhoog kunt schieten, donder je toch ook zo weer naar beneden ? Door wat ik thuis heb meegemaakt, ben ik nooit gerust : morgen kan het afgelopen zijn. (Nadat zijn vader ontslagen was, gingen zijn ouders uit elkaar, werd zijn moeder ziek en is ze overleden). Mijn moeder stond erop dat ik de middelbare school afmaakte. Daar was ze categoriek in : eerst studeren, dan pas sport. En ze heeft toch wel gemerkt dat ik trouw bleef aan de waarden van mijn opvoeding. Ik ben nooit egoïstisch ingesteld geweest, en dat ben ik nog steeds niet. Het geld heeft mij als persoon niet veranderd, maar wel mijn leven.

Wat is er geworden van uw jongensdroom : een Lamborghini ?

Niets. Toen ik een groeischeut kreeg, realiseerde ik me dat een Lamborghini niet geschikt is voor iemand van een meter negentig. Maar auto’s zijn niet echt mijn ding, en ik geef weinig uit aan luxe, ik besteed het liever anders, aan vastgoed en aan mensen. Ik heb goede raadgevers, en ik ben altijd voorzichtig geweest met geld, al van toen ik jong was.

Wat vindt u ervan dat jonge voetballers zoveel geld verdienen ?

Waarom niet ? Ze geven veel uit, wat is daar op tegen ? Als geld rolt, draait de economie. Dat is toch goed ? Het lijkt misschien alsof ze alleen maar geld verbrassen, maar veel voetballers geven heel veel geld aan goede doelen. Laat het geld stromen naar mensen met een goed hart en alles komt in orde.

www.mcfc.co.uk ; www.sos-kinderdorpen.be ; www.joinred.com

DOOR GRIET SCHRAUWEN

“SOS Kinder-dorpen was het begin van mijn droom, van mijn engagement om mijn vaderland, waar zoveel mensen in ellende leven, te helpen.””Dat heb ik van mijn moeder én vader geërfd : een afkeer van onrecht.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content