Hoe het was, de eerste kennismaking met India ? Kleurrijk, oogverblindend, uitputtend, stoffig, schokkend in alle mogelijke betekenissen. In één woord : overdonderend. Het onbeschrijfelijke beschreven : Delhi en Rajasthan in vijf impressies.

Volk, veel volk

Zij zitten in de bus, wij zitten in de bus. Stapvoets verkeer op één van de invalswegen naar Delhi. Wij, dat is een klein gezelschap reisagenten en één journaliste. Zij, dat zijn de Indiërs. Zij staren naar ons, wij staren terug. In hún bus geen airco of lege zitplaatsen. In trossen hangen ze aan de deuren, tot op het dak zitten ze. Want ze zijn met velen, de Indiërs. Samen met China is dit het enige land ter wereld met een bevolking van méér dan een miljard zielen. Overal mensen, dat is wat mij het eerst treft. Ze krioelen in het mierennest dat Oud-Delhi is, kamperen onder een plastic zeiltje op de middenberm van een boulevard. “De doden liggen er zomaar op straat”, had iemand mij gewaarschuwd. Dat blijkt gelukkig niet waar te zijn, toch niet in Noord-India. Maar de contrasten zijn hartverscheu-rend : nergens zijn de haves rijker en de havenots armer. Wie daar niet tegen kan, blijft beter weg.

Maar er is hoop. Hoe instabiel ook, de Indiase economie is één van de snelst groeiende ter wereld. De middenklasse dijt aarzelend uit. En nergens zijn de mensen vindingrijker in het overleven. Chandni Chowk, de grote bazaar, is een aanslag op de zintuigen, met duizenden winkeltjes, vaak niet meer dan een meter breed, waar alles, maar dan ook alles te koop is. In een riksja gaat het door steegjes vol kleurige en geurige bergen kruiden en specerijen, en winkeltjes waar trouwlustigen stoffen, linten, borduursel en alles wat glittert en glanst kunnen kopen.

Ik zet me schrap en vrees telkens weer voor lijf en leden als tegenliggers rakelings langs ons heen scheren, maar als bij mirakel weet mijn chauffeur keer op keer een fatale crash te voorkomen. Langs de Jami Masjid gaat het, de moskee waar 25.000 mensen tegelijk kunnen bidden, en Lal Qila, het beroemde Rode Fort. Wat een contrast met New Delhi, met zijn door de Britten aangelegde brede lanen en ultrabeveiligde voormalige koloniale residenties waarin ambassades gevestigd zijn. De Gate of India lijkt wat op de Arc de Triomphe, eekhoorntjes trippelen tussen de doodserieuze soldaten die de wisseling van de wacht opvoeren. Raj Ghat, het gedenkteken op de plek waar Gandhi gecremeerd werd, is even sober als de levenswijze van de Vader van de Natie, maar nog altijd komen veel Indiërs de held eer bewijzen, in een gewijde stilte.

Van sadhoes en heilige koeien

Bruiloftsstoeten, we komen ze overal tegen op onze tocht. Ernstig kijkende jonge mannen in rijk geborduurde traditionele klederdracht op een witte schimmel op weg naar het huis van hun bruid. Als er volgens de ayurvedische astrologie sprake is van een beloftevolle stand van de maan, worden er en masse huwelijken gesloten. Veel verbintenissen worden nog steeds gearrangeerd door de families. Maar het kan ook anders. In TheTimes of India valt mijn oog op de contactadvertenties. Al die wanhopige mannen op zoek naar een vrouw. De (verboden, maar vaak toegepaste) praktijk waarbij vrouwelijke foetussen geaborteerd werden, wreekt zich. Caste no bar, kaste niet belangrijk, vermelden sommige zoekertjes. Regeringscampagnes beogen een mentaliteitsverandering. “Make your daughter happy and strong, give her a good education”, lees ik op een enorme billboard.

In de heilige stad Pushkar passeren we een bruiloftsfeest in volle voorbereiding. In de versierde tuin van een hotel worden tafels hoog opgetast met de heerlijkste gerechten. Twee magere koeien komen het terrein op gekuierd en gaan met hun lange tong door een paar schalen. Niemand legt de dieren een duimbreed in de weg. Tradities hebben een taai leven. Pushkar doet me overigens een beetje aan Kathmandu denken : hippies van alle leeftijden komen hier als vanouds op pelgrimstocht, er is een meertje en een tempel waar Brahma vereerd wordt, de enige in het land. Pushkar is ook rijk aan sadhoes, graatmagere heilige mannen die het ascetisme belijden, zo goed als naakt en met as ingewreven. Vaak hebben ze indrukwekkende dreadlocks en trekken ze de aandacht door hun excentriek gedrag, maar ontsteken in woede als toeristen hen willen fotograferen.

In november wordt in Pushkar de grootste kamelenmarkt van India gehouden, een geweldige kermis met kamelenraces. Als we op een avond per kameel een tocht buiten Pushkar maken, zie ik in de pikdonkere zandduinen vele rijen mysterieuze witte objecten. Als ik de gids om uitleg vraag, barst hij in lachen uit : het zijn toiletpotten waar ten tijde van de kamelenmarkt tenten rond gebouwd worden omdat de plaatselijke hotels de toevloed van bezoekers niet kunnen slikken. Voorwaar een surrealistisch gezicht, al dat sanitair in het midden van nergens !

Tiger, tiger, burning bright …

… In the forests of the night. De aanzet van het onsterfelijke gedicht van William Blake zal hier nog vaak door mijn hoofd spoken. In de voormalige paleizen van de maharadja’s hangen ze overal : sepiakleurige foto’s van enorme jachtgezelschappen met op de voorgrond hun trofeeën, een paar morsdode tijgers. Arme beesten, ze maakten geen enkele kans. In Sariska Sanctuary, een van de mooiste dierenreservaten van Rajasthan, zouden er nog tijgers leven, maar als je ’t mij vraagt, is het al lang geleden dat iemand ze nog gezien heeft. Toch heeft de vlakte met zijn poelen, dode bomen en met lianen overwoekerde tempels iets magisch, alsof het gisteren was dat Kipling er inspiratie opdeed voor zijn Jungle Book.

Voor hun onderdanen waren de maharadja’s destijds rechtstreekse afstammelingen van de goden. Nadat Indira Gandhi hun vorstenstatus onwettig had verklaard, gingen velen in zaken en transformeerden hun paleizen in hotels. Met wat geluk kun je dus met een maharadja aan tafel. The Sariska Palace, Castle Mandawa, Jagat Palace in Pushkar, Laxmi Nivas Heritage nabij Bharatpur, stuk voor stuk ademen ze een nostalgische koloniale sfeer uit, met hun ruime kamers met hemelbedden, erkers, beschilderde pilaren, houtsnijwerk en gekleurd glas. Ventilators, koperen lichtschakelaars uit het begin van vorige eeuw, muskietennetten, je waant jezelf een personage uit A Passage to India.

Wachters met tulbanden en indrukwekkende snorren op kamelen, roffelende trommen, klaroenen : in Mandawa is de ontvangst het indrukwekkendst. Gelukkig hebben alle heritage hotels ook een zwembad : de afstanden in Rajasthan zijn soms groot en na een lange rit door het dorre landschap ben je wel aan een duik toe. Vaak kun je buiten eten, in een prachtige tuin. De Indiase keuken geldt terecht als een van de rijkste, geurigste en subtielste ter wereld. Helaas krijg je als toerist overal zowat dezelfde curry’s (gerechten met saus) voorgeschoteld, zodat de verwende westerling na een week hevig naar iets banaals als een steak met friet verlangt.

Droom in oudroze en oker

Blow horn lees je op de achterkant van iedere bus of overbeladen truck. En het is waar, de toeter is hier ongetwijfeld het belangrijkste onderdeel van een voertuig. Speed thrills but kills, lees ik elders. Nu, meer dan tachtig kilometer per uur haalt ons busje niet, maar mij zal dat een zorg zijn. Want daarbuiten is het leven. Vrouwen in kleurige sari’s die als bouwvakker zware lasten op hun hoofd een ladder opdragen, een begrafenisstoet, een kudde schapen, oude mannen die thee drinken onder een banyanboom. En kinderen, heel veel lachende kinderen die zwaaien of een eind met de bus meelopen.

Dan is er Jaipur, in het begin van de achttiende eeuw door maharadja Sawai Jai Singh II gebouwd en dus redelijk recent. Brede lanen met overzichtelijke zijstraten. En trottoirs, wat een luxe ! Gebouwen zoals het rijk versierde Paleis der Winden zijn opgetrokken uit roze zandsteen, andere werden in 1875 geschilderd voor de komst van de prins van Wales en verwierven in de loop der tijd een okerrood patina. ’s Morgens vroeg gloeit al dat roze en oker warm in de ochtendzon. Van het City Palace blijven vooral de schitterend ingelegde plafonds me bij, en het kostuum van maharadja Sawai Madho Singh I, een kolos van meer dan 2 meter die 250 kilo woog. Arme haremvrouwen ! Elders doet Jantar Mantar, het observatorium van Jai Singh II, ‘de Newton van het Oosten’, wonderlijk modern aan. Je vindt er de nauwkeurigste zonnewijzer ter wereld, en natuurlijk wil iedereen voor zijn eigen sterrenbeeld op de foto.

Maar het indrukwekkendste gebouw in de buurt van Jaipur is ongetwijfeld het Amber Palace, hoog op een rots en omgeven door een vesting die golvend door het landschap loopt, een beetje als de Chinese Muur. Wie echt schaamteloos de toerist wil uithangen, laat zich door een beschilderde olifant naar boven brengen, maar het kan ook met een jeep. Liefst niet pal op de middag, want eenmaal boven gaan twee reisgenotes onderuit in de hete zon. Het paleis binnen in het fort, dat in 1727 voltooid werd, is ronduit prachtig. De dochter van de maharadja trouwde met de grote mogolvorst Akbar. Mosliminvloeden in de architectuur zijn dan ook overvloedig aanwezig. Het indrukwekkendst is het winterpaleis, witter dan wit albastreliëf ingelegd met zilver en spiegeltjes zodat je jezelf oneindig weerkaatst ziet. In de vrouwentuin met Perzische allures krijg ik een Duizend-en-één-nachtvisioen van dansende gesluierde schoonheden rond de klaterende fonteinen.

Wereldwonder in de regen

Armoede doet erge dingen met mensen. Bij het vogelreservaat van Bharatpur gaan riksjachauffeurs met elkaar op de vuist. Duwen en trekken, allemaal willen ze ons als passagier. De magere sikh die mij en een reisgenote vervoert, zucht en kreunt en hengelt naar een substantiële fooi. Dat we heel zwaar zijn, mimeert hij. Niet echt de beste manier om een vrouwenhart te vermurwen.

Bij Fatehpur Sikri, Akbars keizerlijke stad die wegens watergebrek verlaten werd, worden we omstuwd door souvenirverkopers. Halssnoeren in halfedelstenen, sjaals, vaasjes in écht albast, ze stoppen het in je handen en in je zakken, er is geen ontsnappen aan. De beste truc is een gids huren die alle anderen op een afstand houdt. Maar de vrijheid wordt duur betaald : voor elke bezienswaardigheid eist mijn engelbewaarder extra baksjisj. Hier een dollar, daar twee, het houdt niet op. Op een bepaald ogenblik mis ik een briefje van twintig dollar in mijn portemonnee. Het zweet breekt me uit. Mijn ‘student’ houdt het hoofd schuin. “Gaat het niet ?” Dan grijnst hij zijn bruingerookte tanden bloot, stopt het briefje van twintig in mijn hand. “Hier, je hebt je vergist. En ja, natuurlijk wil ik zaakjes doen. Maar ik ben geen dief, ik wil dat je een mooie herinnering hebt aan mijn land.” Dankbaar stop ik hem twee dollar toe.

En dan is er de Taj Mahal. Zo vaak op kalenders en postkaarten gezien, het kon bijna niet anders dan tegenvallen. Als we het praalgraf naderen, is er een wolkbreuk. Honderden toeristen stuiven uit elkaar, zoeken toevlucht onder de grote toegangspoort. Kletsnat ben ik als ik het wereldwonder in ogenschouw neem, mijn kleren plakken tegen mijn lijf. Maar nee, het valt niet tegen. Zo elegant en vrouwelijk, bijna irreëel poëtisch de koepels en minaretten aan het einde van de lange tuin, als eerbetoon van Shah Jahan aan zijn geliefde vrouw Mumtaz. De legende wil dat de sultan dacht dat geen enkele architect in staat zou zijn een gebouw te bedenken dat in overeenstemming was met zijn onnoemelijk verdriet, en dat hij daarom de verloofde van de Perzische bouwmeester liet ombrengen… De zon breekt door de wolken, links achter de Taj verschijnt een regenboog boven de rivier. Een luchtspiegeling, de schitterende apotheose van mijn kennismaking met India.

Tekst en foto’s Linda Asselbergs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content