Na een woelig hindernissenparcours opende deze zomer, op de valreep van een budgettaire crisis, het nieuwe Acropolismuseum in Athene. Is het project een bezoek waard, en krijgen de Grieken ooit de restanten van het Parthenon terug van de Britten ? Museumdirecteur Dimitrios Pandermalis legt zijn kaarten op tafel.

Dimitrios Pandermalis was nog een dertiger en docent klassieke archeologie aan de universiteit van Thessaloniki, toen in 1976 plannen gemaakt werden voor een nieuw Acropolismuseum. Aan de voet van de tafelberg, in de historische wijk Makryianni, zou een modern instituut de belangrijkste schat uit de klassieke tijd op gepaste wijze bewaren voor toekomstige generaties. Het oorspronkelijke, bijna honderd jaar oude museum op de berg zelf kampte met plaatsgebrek en ouderdomsverschijnselen en was niet opgewassen tegen nieuwe uitdagingen. Smog, regenwater, hitte en zonlicht bleken de nog niet gehuisveste overblijfselen van de Acropolis flink aan te tasten.

“De Grieken waren zichzelf en de wereld een nieuw museum verschuldigd”, zegt Pandermalis, intussen bijna zeventig en voorzitter van de museumraad. Zijn gsm rinkelt onophoudelijk, maar de professor emeritus kent zijn klassiekers : “De Acropolis drukt uit wie we zijn en waar onze beschaving vandaan komt.”

Voeten in de aarde

“De Grieken hadden wel tien miljoen meningen”, zegt Pandermalis over de veelgeplaagde geschiedenis van zijn ’tweede levenswerk’. “Of het ontwerp was te modern, of men stoorde zich aan de buitenlandse architect. En dan waren er de regeringswissels. Toen we in 2001 de vierde architectuurwedstrijd uitschreven, was het museum aan zijn laatste kans toe.”

De opdracht ging uiteindelijk naar Bernard Tschumi, die het Griekse Ministerie van Cultuur overtuigde met een allesbehalve schreeuwerig ontwerp. De Zwitsers-Amerikaanse architect begreep dat Athene Bilbao niet is, en stelde een gebouw voor dat het vooral van intrinsieke kwaliteiten moet hebben : functioneel, berekend op twee miljoen bezoekers per jaar, bestand tegen hittegolven en aardbevingen, maar ook harmonieus ingeplant in de symbolische omgeving.

De Grieken waren niet meteen verkocht. Onteigeningen op de museumsite en protest van actiegroepen resulteerden in ruim honderd rechtzaken, en al gauw werd op het bouwterrein een nederzetting uit de late oudheid aangetroffen. Tschu-mi plaatste het gelaagde gebouw uiteindelijk op betonnen pijlers, waardoor het nu als het ware over de archeologische opgravingen zweeft. De deadline voor de opening, zomer 2004, verdween vanzelf van tafel.

“De Olympische Spelen (2004) brachten ons nieuwe infrastructuur”, erkent Pandermalis. “Maar een permanent museum is niet zomaar wat scenografie. Dat mag veel voeten in de aarde hebben. Al was ik het laatste jaar wel blij dat het budget ( 130 miljoen euro, gefinancierd door de Griekse overheid en de Europese Unie) vastlag.”

Totaalervaring

En kijk : sinds juni is de verkeersvrije as langs de archeologische sites in Athene een instelling van wereldformaat rijker. Aan de buitenzijde oogt de geometrische constructie in verstevigd beton, staal en glas hoekig en streng, maar het Acropolismuseum is verrassend gastvrij, ruim en koel. Laat u niet afschrikken door de ongeveer 4000 objecten in de collectie, verspreid over 140.000 vierkante meter : ook leken in de Griekse oudheid wacht een zintuiglijke totaalervaring. Die begint al op de plaza voor het gebouw. Glazen vloerpanelen en een uitsnijding in het voorplein maken de archeologische site onder het museum haast tastbaar.

Na de bagagecontrole loodst Pandermalis ons door de museumlobby, waarvan het zwarte marmer overvloeit in de betongrijze muren en glazen vloer van de eerste galerie. Opgegraven gebruiksvoorwerpen en vondsten uit kleinere heiligdommen op de bergflanken leiden er naar het atrium van het museum. Daglicht en een lichte helling die uitmondt in een monumentale trap versterken het dramatische effect, zegt Pandermalis : “Er zijn liften, maar het wandelparcours herinnert aan de beklimming van de Propylaea, de toegang tot de Acropolis.”

In het atrium dempen perforaties in de betonwanden en geluidsabsorberende plafondlagen het omgevingslawaai. De gebruiksvriendelijkheid van het museum blijkt echter pas goed en wel op de eerste verdieping. Marmeren beelden van goden en mythologische figuren, votieven en tempelversieringen documenteren er de vroege klassieke oudheid : van de zevende eeuw v.C. tot de oprichting van het Par-thenon, ter ere van beschermgodin Athena, twee en een halve eeuw later.

“Een museum met zulke meesterwerken mag geen opslagplaats zijn”, zegt Pandermalis over de genereuze, haast stil makende ruimte. Toch neemt Tschumi’s “georchestreerde eenvoud” nooit de overhand : de aandacht gaat als vanzelf naar de vrijstaande beelden in de galerie. Van een vast parcours is daarbij geen sprake. “Dit is geen aristocratisch instituut met een dwingend karakter”, glundert Pandermalis. “Iedereen kan het museum op zijn eigen manier en tempo verkennen en zelf interessante oogpunten ontdekken.”

Dat de galerie geen prioriteiten aanduidt en de bezoeker aan zijn lot overlaat te midden van zoveel moois, is voor Pandermalis bijzaak. “Tot in de negentiende eeuw was de beeldhouwkunst erg populair. Mensen verdrongen elkaar om haar te bewonderen. Nu lopen velen sculpturen straal voorbij. Niet hier. Bezoekers kunnen de werken van dichtbij bestuderen, en dat fascineert hen blijkbaar.”

Tschumi maakt bovendien gebruik van het overvloedige zonlicht, met uv-werend glas om de beelden te beschermen. De natuurlijke belichting verandert bijgevolg constant, net zoals op de Acropolis zelf. “Beeldhouwkunst vergt een andere aanpak dan schilderijen”, legt Pandermalis uit. “Kunstlicht zou de textuur en details veel minder accentueren.” Lichtabsorberende betonnen muren in de ruimte lichten de witmarmeren gevaarten trouwens eens zo fel uit het geheel.

Archeologische logica

Het letterlijke én figuurlijke hoogtepunt van het museum is de panoramische bovenverdieping, met 348 glaspanelen. Deze galerie is gewijd aan het Parthenon, en hoewel Tschumi daarvan geen bij voorbaat gedoemde kopie wilde afleveren, zijn de verwijzingen naar het voornaamste monument van ’s werelds eerste democratie talrijk. Zo weerspiegelen de afmetingen van de galerie en haar langwerpige vorm rond een harde kern die van de tempel. In tegenstelling tot de rest van het museum ligt de etage bovendien perfect evenwijdig met het Parthenon. De werken kijken daardoor op dezelfde manier naar de zon als ze destijds deden op de tafelberg. Al is het hier voor goden én gewone stervelingen wel aangenamer toeven, dankzij het ecologische koelingsysteem in de dubbele glaswand.

De galerie herbergt heroïsche reliëfsculpturen, mythologische frontonbeelden en het 160 meter lange fries dat destijds de binnenkant van de tempel tooide. Of liever, wat van dat alles overblijft. Griekenland bezit momenteel slechts een derde van het fries. In de reconstructie rond de kern van de galerie vullen gipsen kopieën waar nodig de originele stukken in beige marmer aan. “Het fries verbeeldt een processie ter ere van Athena, de reliëfsculpturen verhalen vooral over goed en kwaad. Maar om het geheel te begrijpen, is het volledige plaatje nodig”, zegt Pandermalis.

Al steunt de markante opstelling vast niet alleen op geschiedkundige overwegingen. Al jaren viseert de Griekse overheid het British Museum, dat bijna de helft van de tempelgoederen bezit. Het Londense museum kocht ze in 1816 van Lord Elgin, die een decennium eerder, als Britse ambassadeur en met de (stilzwijgende) toestemming van de Ottomaanse heersers, het Parthenon ontmantelde voor privégebruik. Toen de man na zijn thuiskomst bankroet ging, verkocht hij de zogenaamde Elgin Marbles voor 35.000 Britse pond.

Gewapend met voor- en tegenargumenten weken de beide partijen tot nog toe geen millimeter van hun standpunt. Door de amputatie van het Parthenon zo treffend te illustreren, weet het Acropolismuseum echter veel bezoekers voor zich te winnen. “Noem het een kwestie van archeologische logica”, voert Pandermalis aan. “Het lichaam van de godin Iris bevindt zich bijvoorbeeld in Londen, terwijl haar hoofd hier te zien is. Dat is te gek voor woorden.”

Volgen de Britten straks het voorbeeld van Italiaanse en Duitse musea, die kleinere ornamenten teruggaven ? Het grootste bezwaar, namelijk dat de Grieken geen geschikte plaats hebben om nog maar aan een verhuizing te denken, ligt alvast aan diggelen.

Tekst en foto’s Wim Denolf

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content