KOEN FILLET

Na twintig meter deed het al pijn. Zo ergens ter hoogte van mijn hart, dat is een onrustwekkende plek, Linda. Je loopt te snel, zei ik tegen mezelf. Waarschijnlijk was ik te hard mijn best aan het doen. Ik weet waarom : de buren kijken vanachter hun gordijnen. Dat hoort bij de regels van het platteland. “Kijk, hij loopt weer. Dat is lang geleden.”

Maandenlang hebben mijn loopschoenen ongebruikt in de kast gestaan. Niet omdat ik geen zin meer had, Linda, ik wou doodgraag blijven lopen. Maar mijn achillespezen speelden op. Aanvankelijk was dat een geldige reden om niet meer te sporten, ik kan dat met een doktersbriefje staven. Maar na een tijd evolueerde mijn achillesprobleem tot een bruikbaar excuus. En op den duur had ik geen excuus meer nodig. De goesting was weg. Ik was hervallen in mijn vadsige, sedentaire bestaan. Ik was loper af. Opnieuw lui. En dik. En buiten adem van veters te strikken.

Tot gisteren. Ik raapte mezelf bij elkaar en ik ben herbegonnen. En dat deed dus pijn. Ik liet het tempo wat zakken. Mijn hart ging minder hard bonzen en de pijn verdween. Het ritme van mijn adem en het ritme van mijn passen vonden elkaar. En vanaf dan ging het vanzelf. Bijna vanzelf. Voor ik vertrok had het jongste kind me goeie raad gegeven : “Als je moe wordt, moet je proberen te glimlachen, papa. Dat helpt. Lopen doe je met je hoofd.” Hij heeft gelijk. Beweren dat ik zweefde, zou overdreven zijn. Maar ik beweer het toch : ik zweefde, Linda. Glimlachend. Ik was twintig minuten lang gelukkig. Ik kon het nog.

Op het eind van de straat staat een kapelletje. Daar eindigt de beschaving. Drie keer per week zal ik daar de polder inlopen, neem ik me voor. Wilgen, kasseien, wind, de geur van de Schelde. En één loper. Ik. Op een paar ganzen na helemaal alleen, geen buren achter gordijnen. Enkel nog mezelf om tegen te lopen, een vriendschappelijke wedstrijd. De modder deert me niet en ik doe geen moeite om de plassen te ontwijken, want het wit moet van mijn loopschoenen. Propere sportschoenen zijn voor loopbandlopers.

Ik kwam thuis. Moe en nat. Ik vond dat ik een beloning had verdiend. Een stuk chocolade. Kokosvulling.

(koenfillet.be)

LINDA ASSELBERGS

Doet het bij jou pas na twintig meter pijn, Koen ? Prijs je gelukkig, bij mij knarst het al als ik me buk om mijn loopschoenen aan te trekken. Die zitten zo overtuigend onder de modder dat je zou kunnen denken dat Anja Smolders er het wereldkampioenschap veldlopen mee gewonnen heeft, maar daar houdt mijn track & field credibility ook op. De knieën, daar gaat het fout. Lang geleden kreeg ik voor mijn verjaardag een astrologisch gidsje cadeau dat met grote stelligheid beweerde dat Steenbokken op die plek, de knieën dus, de eerste tekenen van slijtage vertonen. Nu vindt deze Steenbok astrologie gepatenteerde flauwekul, maar dat van die knieën blijkt helaas te kloppen.

Niet dat het mij tegenhoudt, Koen. Zelfs in de bitterste vrieskou hul ik mij in blits lycra, een muts diep over de oren en hobbel ik met de moed der wanhoop door parken en plantsoenen. Noem het naïviteit, of voor mijn part therapeutische hardnekkigheid, maar een mens moet toch iets doen om het stoffelijke verval in te dijken. Het ergste zijn de strakke meiden met een blije paardenstaart die je moeiteloos voorbijsnellen als je hijgend een helling opzwoegt. Of van die irritante mannetjesputters die “Hop, hop, komaan volhouden” over hun schouder roepen. “Hophop, bemoei je met je eigen zaken, kweepeer”, mompel ik binnens-monds, want om terug te roepen ontbreekt me de adem. Nee, dan liever de blikken van verstandhouding van vrouwen van mijn leeftijd, berustend, licht taxerend soms : “Ha, die moet een nog dikkere kont meeslepen dan ik.” Want ja, slanker zullen we er niet van worden, tenzij we om de andere dag een kilometer of tien afmalen. En bij thuiskomst de lokroep van chocola met kokos weerstaan. Maar als je aandachtig in de spiegel kijkt, zou je toch zweren dat na enige weken training het aanwezige embonpoint iets minder puddingachtig oogt.

Jij versnelt je pas als bij de buren de gordijnen bewegen, Koen. Mijn moment de gloire is als ik in het Nachtegalenpark taverne De dikke mee passeer. Nomen est omen, want daar zitten ze achter een cappuccino mét, de taartjesmadammen en hun schoothondjes. Van de weeromstuit worden mijn passen langer en veerkrachtiger. Nee, deze rijpere jongere geeft zich nog lang niet gewonnen.

Koen Fillet/Linda Asselbergs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content