Een eeuw geleden werd de Zweedse designer Bruno Mathsson geboren. Hij veroverde de wereld met soepel golvende zetels die perfect passen in een hedendaags kader.

Ken je het échte geheim van Scandinavisch design ? De bescheidenheid. De Scandinaviërs hebben niet alleen een patent op pure ontwerpen die krachtig ogen. Het gaat om meer, en dat heeft met de herkomst van de ontwerpers te maken. In tegenstelling tot veel hedendaagse designers, waren de meeste meubelontwerpers uit het Noorden gewoon meubelmakers zonder ronkende diploma’s. Ze leerden het vak in het atelier, met zaag en schaaf. Door die jarenlange handenarbeid vervaardigden ze meubelen, niet zelden van hout, die de tijd trotseren. Ze kwamen uit de traditionele meubelnijverheid en waren dus vertrouwd met de klassieke Scandinavische meubelkunst. Dat merk je er trouwens aan, want zowel in de stoelen van Hans Wegner, Finn Juhl als Bruno Mathsson herken je de silhouetten van traditionele meubelen. Ze evolueerden naar een moderne stijl op basis van een klassieke bagage. Tegenwoordig bewandelen nog maar weinig ontwerpers dit pad.

Bruno Mathsson (1907-1988) was een telg uit een oud geslacht van meubelmakers. Hij zette een atelier voort dat vijf generaties eerder werd opgestart door een van zijn voorouders in het provinciestadje Värnamo. Een atelier dat trouwens nog steeds bestaat en meubelen produceert. In 1930 legde hij zijn meesterproef af met een ouderwetse armstoel in barokstijl. Dit was zijn ding echter niet, hij voelde zich meer aangetrokken tot modern design. Hij keek enorm op naar de Fin Alvar Aalto, die in de jaren dertig furore maakte met houten meubelen.

Via tijdschriften en boeken ontdekte Bruno de moderne meubelkunst. Toen de jonge Zweed voor het eerst in de hoofdstad Stockholm kwam, kreeg hij een schok. Hij bezocht er een designtentoonstelling en kon de moderne meubelen bewonderen die hij tot dan toe slechts uit boeken en tijdschriften kende. Vooral de eenvoudige stoelen van gebogen hout à la Thonet, ontworpen door de jonge architect Axel Larsson, spraken hem bijzonder aan. Hij wist nog niet dat hij enkele jaren later beroemder zou worden dan Larsson. Maar hij was ook diep onder de indruk van de buismeubelen van Marcel Breuer en een ligzetel van Erik Chambert, die hij zelfs min of meer heeft nagebootst.

Sprinkhaan

In 1931 kreeg Bruno Mathsson zijn eerste grote opdracht : zetels ontwerpen voor het hospitaal van Värnamo. Hij bedacht een gemakkelijke fauteuil met een houten frame en een simpele zitting van gekruiste singels. In de geest van het modernisme had hij een lichte stoel bedacht met goedkope materialen en een eenvoudige opbouw, zonder klassiek garneerwerk. De Sprinkhaan, zoals hij die stoel zelf noemde, kreeg geen enthousiast onthaal : de directie van het ziekenhuis verbande hem meteen naar de zolder. Voor Mathsson betekende deze stoel wel het begin van zijn designcarrière. Hij leidde daarvan nog enkele modellen af met een klassiek silhouet, zoals de Mimatstoel uit 1932, die nog steeds in productie is. Deze eerste experimenten verraadden meteen een superieur gevoel voor evenwicht en elegantie. Mathsson had direct een eigen stijl te pakken, met zitmeubelen die de golvende lijn van het menselijke lichaam volgen en daardoor heel ergonomisch zijn. Hij bleef ook sleutelen aan de afwerking. Onder invloed van Aalto ging ook hij gelamineerd hout plooien.

Drie basismodellen

In 1934 ontwikkelde hij een nieuwe lijmsoort, gebaseerd op caseïne, een melkproduct, waardoor het hout koud kon worden gebogen en gelijmd. Hij ontwierp vervolgens drie zitmeubelen, een gewone stoel, een gemakkelijke fauteuil en een ligzetel, die de basis gingen vormen van een groot deel van zijn oeuvre. Het was niet zijn bedoeling uit te pakken met veel verschillende modellen. Mathsson beperkte het aantal types bewust, om zich te kunnen concentreren op technische en esthetische verfijning. De drie basismodellen steunen op quasi dezelfde geplooide poten die hij zijn hele verdere leven heeft hergebruikt.

Intussen ontwikkelde hij ook een klaptafel, geïnspireerd op de antieke Zweedse schragentafel. Sofa’s vond Mathsson minder boeiend om te ontwerpen, maar hij had wel een voorliefde voor dagbedden. Het eerste exemplaar van zijn mooie dagbed, door Mathsson the Paris Bed genoemd, werd voorgesteld op de Parijse Exposition Internationale des Arts et Techniques dans la vie Moderne in 1937. Bruno Mathsson voelde zich ondertussen geen meubelmaker meer, maar noemde zich meubeldesigner en signeerde zijn meubelen met zijn volledige naam, wat toen nog vrij ongebruikelijk was. Die sterke drang tot profilering van zijn merknaam was ook wel een beetje een noodzaak, om zich in Zweden te onderscheiden van zijn ontelbare naamgenoten.

De tentoonstelling in 1937 betekende zijn internationale doorbraak want hij kreeg vanuit heel Europa bestellingen en uitnodigingen tot samenwerking. Ondertussen groeide in Zweden ook de algemene belangstelling voor moderne design. De Swedish Society of Crafts and Design organiseerde eind jaren dertig over heel Europa en de States tentoonstellingen en de term Swedish Modern werd een begrip. De meubelen van Mathsson werden ook in de States gewaardeerd, waar Frank Lloyd Wright ze gebruikte voor zijn gastenkamer in Falling-water. Marcel Breuer zag ze zitten voor een villa op Long Island. Dat waren natuurlijk referenties van formaat.

De Tweede Wereldoorlog zette een domper op zijn carrière. In de jaren veertig zette hij wel zijn basismodellen verder op punt. Hij zocht naar een geschikte armleuning en hoofdsteun, en sleutelde aan de rug en de poten. Dit leidde in 1943 onder meer tot de creatie van de ligzetel Pernilla met een naar binnen gebogen hoofdsteun en voetsteun. Van al zijn stoelen ontwikkelde hij verschillende versies waarvan de details soms amper verschillen. Zo kwam er ook een ligstoel met wielen op de markt en ook een met een aparte voetbank.

Gouden jaren

De naoorlogse periode betekende de grote doorbraak van het Zweedse design. Dit was deels te verklaren door een economische evolutie. Tot voor de oorlog was Zweden een agrarisch land, nadien werd het meer industrieel en trokken veel mensen naar de stad. Dit verhoogde de levenskwaliteit, waardoor de designindustrie een nieuwe afzetmarkt vond. Deze evolutie voltrok zich trouwens niet alleen in het noorden maar in heel Europa en Noord-Amerika, waar het Zweedse design veel bijval kende. Dit design werd overal met tentoonstellingen gepromoot.

Op de Interbau tentoonstelling van 1957 in Berlijn stelde Mathsson zijn nieuwste creatie voor, het zogenaamde ‘Berlijns bed’, met een typische plywoodpoot die hij in de jaren vijftig veel heeft gebruikt. De creatieve Mathsson had dus de sombere oorlogsjaren overleefd. Zijn design bleek ook na de oorlog aan te slaan, wat niet evident was, want nogal wat ontwerpers vielen na 1950 uit de boot omdat hun werk al wat ouderwets oogde. Het houten meubilair van Mathsson, met zijn golvende lijnen, bleek perfect te passen bij de designstijl van de jaren vijftig.

Piet Hein

Hij had ook geen moeite met het design van de sixties. In 1964 presenteerde hij zijn nieuwste creatie, de Superellipstafel met een blad van jacarandahout en steunend op stalen pijlerbundels. Deze bijzondere tafel onderscheidt zich van de rest van zijn oeu-vre. Dit komt doordat hij het ontwerp heeft ontwikkeld met de Deense wiskundige en dichter Piet Hein (1905-1996). Deze bijzondere man profileerde zich ook graag als ontwerper. Hij putte zijn inspiratie uit de wiskunde. Ooit had hij op vraag van een stedenbouwkundige een stadsplein ontworpen dat een vrije en vlotte verkeersstroom toelaat. Zijn oplossing was een superellips. Mathsson leerde Hein in de jaren vijftig kennen. Op een van hun talrijke onderonsjes zag Mathsson de plannen voor het stadsplein, waarvan hij de vorm geweldig mooi vond. Ze besloten de vorm voor een tafel te gebruiken en ontwikkelden er elegante poten voor. Het ontwerp nam wel enkele jaren in beslag. Eenmaal op de markt was de tafel een succes, maar Hein en Mathsson gingen met elkaar in de clinch omwille van de royalty’s. Hein speelde zijn model door aan de Deense designfabrikant Fritz Hansen. Pas na vele jaren, in 1974, werd het dispuut bijgelegd. Sindsdien is de tafel bij beide firma’s in productie.

Jetson stoel

Rond 1965 reorganiseerde Mathsson zijn productiefirma. Hij bracht een nieuwe stoel op de markt, de Jetsonstoel, genoemd naar de destijds populaire televisieserie The Jetsons. Het was een volledig nieuwe stoel die geen verwantschap vertoont met zijn oudere zitmeubelen. De Jetson heeft een jute bekleding, kan draaien en rust op een ronde metalen voet. Aanvankelijk produceerde Mathsson de stoelen zelf, maar vanaf 1969 werkte hij daarvoor samen met de firma Dux. De firma Mathsson brengt momenteel weer de originele versie ervan op de markt. Hoewel hij tuk was op hout, werkte Mathsson van toen af aan ook met chroomstaal en leder. Daaruit vloeide onder meer de Karin voort, genoemd naar zijn vrouw, een metalen zetel geïnspireerd op de Pernilla.

Eind jaren zeventig ging Mathsson ook nauwer samenwerken met de firma Dux. Het bedrijf nam een deel van de productie van zijn eigen firma Mathsson International over en zorgde voor een veel grotere verspreiding, onder meer in Japan en de States, waar deze designer nog steeds zeer populair was. Deze samenwerking gaf hem wat meer tijd om te ontwerpen. Zo pakte hij midden jaren zeventig uit met een nieuwe gamma stoelen met metalen poten, de Milton, de Mikael en de Mirja. Er kwam ook een stapelstoel bij, de Mia, en een paar stevige bureaustoelen, de Mister en Minister, die dan weer goed passen bij de designstijl van de jaren zeventig. Bruno Mathsson paste zich dus vrij moeiteloos aan de nieuwste interieurtrends aan.

Zijn bedrijf ging in de jaren zeventig ook nauw samenwerken met de Japanse fabrikant Tendo. Voor dit bedrijf ontwikkelde hij een aparte lijn, geïnspireerd op zijn klassieke modellen uit de jaren veertig. In de jaren tachtig boog hij zich over een ergonomische computertafel met een uitsnijding ter hoogte van de buik, zodat je makkelijker bij het toetsenbord kon. Deze uitsnijdingen combineerde hij zelfs voor een conferentietafel in de vorm van een superellips. Tegen het einde van zijn leven was hij minder bezig met woondesign. Hij was dan meer geboeid door kantoordesign en architectuur.

Architectuur

Als jonge kerel geraakte Mathsson gefascineerd door de moderne architectuur die toen hij zijn carrière opstartte, in de vroege jaren dertig, een revolutionaire ontwikkeling doormaakte. Via tijdschriften volgde hij de nieuwe trends op de voet. Hij vond het ongemeen boeiend hoe er over leefruimtes op een totaal andere manier werd nagedacht dan vroeger. Ook hij begon te dromen van open ruimten zonder duidelijk afgescheiden keuken, zithoek of eetkamer, en voorzien van grote moderne vensterramen.

Net na de belangrijke designtentoonstelling van 1930 in Stockholm begon hij woonruimtes te schetsen. De Exposition Internationale van 1937 in Parijs en vooral de Wereldtentoonstelling in New York van 1939, waar zijn meubelen konden worden bewonderd, stimuleerden zijn interesse voor de actuele architectuur. In de States had hij contact met de toonaangevende architect George Fred Keck die glazen bungalows bouwde, voorzien van grote vensters, van vloer tot dak, vloerverwarming en passieve verwarming door zonlicht. Deze glasshouse-architectuur was toen zeer populair in de States en waaide in de jaren vijftig over naar Europa. Mathsson vond ze ook ecologisch interessant, omdat je binnen en buiten leeft en de opbouw door de lichte structuur goedkoop was.

In 1944 bracht zijn firma een eerste houten prefabwoning voor twee volwassenen op de markt, voorzien van een open plan. Begin jaren vijftig ontwikkelde hij ook een prefab schoolgebouw met een lichte – goedkope – structuur van hout en glas. Na de oorlog groeide de belangstelling voor dergelijke bouwsels in heel Europa. In ons land gooide de Kortrijkse firma De Coene zich op de markt van de snelbouwpaviljoenen. Vanuit heel Scandinavië kwamen ontwerpers en fabrikanten kijken naar de creaties van Bruno Mathsson. In 1946 kwamen zelfs Florence en Hans Knoll bij hem langs.

In 1948 trok hij weer naar de States om er tal van beroemde ontwerpers te ontmoeten als Frank Lloyd Wright, Mies van der Rohe, Walter Gropius, Charles en Ray Eames. Nadien kreeg Mathsson de ambitie om zelf een moderne architect te worden. In 1950 trok hij in Värnamo een nieuwe fabriek op voor de bouw van woningen en meubelen, met een showroom ontworpen als een glasshouse. Vanaf 1952 stelde Mathsson modelwoningen tentoon op beurzen. Met succes, want hij mocht in heel Zweden houten prefabwoningen bouwen. Sommige zijn bewaard gebleven. Hij kreeg ook in het buitenland weerklank en ging in 1957 samenwerken met een Nederlandse bouwfirma.

Vintage

Door de huidige herwaardering van de Scandinavische design zou je bijna vergeten dat de er ooit een einde kwam aan de suprematie van deze Noormannen. Vanaf de jaren zeventig en vooral tachtig en negentig traden andere designers op de voorgrond. De Scandinavische design en architectuur werden opeens oubollig bevonden. De herwaardering begon in de jaren negentig in de States waar deze vintage design populair werd. Eerst in het circuit van de vlooienmarkten en pas later bij designantiquairs. Terwijl er hoge bedragen worden neergeteld voor vintage meubelen van Hans Wegner, Fin Juhl of Poul Kjaerholm, blijven de vintage meubelen van Mathsson betaalbaar. Tussen de 500 en de 1000 euro valt er heus wel wat te vinden. De reden ? Het waren meubelen bestemd voor de middenklasse, wat minder exclusief dan wat veel Deense designers vervaardigden. Bovendien is er ook wel nog wat in productie. Het grootste aanbod vind je bij de firma Bruno Mathsson, maar ook Dux produceert nog de Pernilla en Jetson, en Fritz Hansen de superellipstafel.

Voor meer informatie : www.bruno-mathsson-int.se, www.dux.se, www.fritzhansen.com.

Door Piet Swimberghe

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content