GEWOON IS AL GEK GENOEG

Études Studios © IMAXTREE

De catwalk echoot de echte wereld. Ook in de mannenmode is conservatisme nu troef. Realisme is het sleutelwoord. Verslag van de mannenmodeweken in Londen, Milaan en Parijs.

In 2016 viel het klassieke modesysteem in duigen : na de muziek en Hollywood moest ook de mode buigen voor de nieuwe wereldorde.

Een jaar later heeft de textielindustrie nog geen duidelijk antwoord op de vraag waar het naartoe moet met de mode. De voorbije mannenmodeweken hadden vaak iets geïmproviseerds, met merken die ontbraken op de kalender, en daarnaast nogal wat gemengde shows, die meestal te lang duurden. Als reporter voelde je je op den duur gegijzeld, als een gans met paillettes en polyester tot in het strottenhoofd.

De sfeer was overwegend somber : donker en conservatief, met paramilitaire details, en zakenpakken voor machtswellustelingen. Het archetype voor winter 2017 ? Patrick Bateman, het hoofdpersonage uit de roman American Psycho van Bret Easton Ellis : een elegante nihilist, een door merken geobsedeerde seriemoordenaar. Hier en daar leek het alsof de geest van Donald Trump de ontwerpers al in een wurggreep had genomen.

Het was een modemarathon die deels in afwezigheid werd gelopen. Burberry showt voortaan alleen nog tijdens de damesweek van Londen, en daardoor was de mannenweek gestript van zijn enige commerciële trekpleister. Tom Ford, Coach, Moschino en Margaret Howell bleven eveneens weg. Vivienne Westwood, daarentegen, speelde voor het eerst in 35 jaar opnieuw thuis. Maar of de 75-jarige doyenne van de punkbeweging in 2017 nog héél relevant is ? Hm, nee, eigenlijk niet.

De grootste naam op de Londense mannenmodekalender is nu J.W. Anderson, eveneens artistiek directeur van Loewe, en vaak genoemd als opvolger van Nicolas Ghesquière bij Louis Vuitton. Een geweldig interessante ontwerper, zeker. Maar je hebt tijdens de mannenweek van Londen wel het gevoel dat je in een Kinepolis bent beland, waar alleen films van Olivier Assayas of Manoel de Oliveira op de affiche staan.

SCHRAAL MILAAN

In Milaan, traditioneel de meest toegankelijke (want commerciële) modeweek, was de situatie dit seizoen nog schrijnender, zonder shows van Bottega Veneta, Brioni, Calvin Klein, Gucci of Jil Sander. Gucci en Bottega showen mannen en vrouwen voortaan tegelijk tijdens de damesweek van Milaan, en Calvin Klein combineert al zijn lijnen in New York, met Raf Simons als opperhoofd (hoe knus dat huwelijk wordt, weten we op 10 februari). Milaan kampt daarnaast al jaren met een manke toevoer aan jong talent. Daar wordt aan gewerkt door de organisatoren van de Camera della Moda, maar zonder veel succes (uitschieters dit seizoen : het Italiaanse duo Sunnei, en de Maleisiër Moto Guo). Het resultaat is een anemische, schrale kalender, en je kunt je afvragen hoe hoog de overlevingskansen zijn van de Lombardische mannenmodeweek. Londen zou eraan denken om mannen- en vrouwenweken samen te voegen. Het lijkt niet onlogisch dat Milaan op termijn hetzelfde zou doen.

Het grootste nieuws uit Milaan kwam van een kwartet nieuwkomers : Alessandro Sartori trad aan bij Ermenegildo Zegna, Francesco Risso bij Marni, Guillaume Meilland bij Salvatore Ferragamo, en Lee Wood bij het ex-Belgische Dirk Bikkembergs.

Zegna geldt met zijn zakencijfer van 1,3 miljard euro als een kolos van de Italiaanse luxesector : het bedrijf kweekt zijn eigen schapen, spint zijn eigen garens, en stopt wereldwijd zakenmannen in min of meer elegante pakken. Alessandro Sartori werkte jarenlang als ontwerper van Z Zegna, een nevenlijn. In 2011 trok hij naar het Franse Berluti, dat hij transformeerde van voorbijgestreefd schoenenlabel tot hedendaags luxemerk. Bij Zegna vervangt Sartori Stefano Pilati. Die vorige relatie van merk en ontwerper liep op de klippen : Pilati ontwierp weergaloze collecties, maar kreeg ze blijkbaar niet verkocht. De lijn van Pilati, Ermenegildo Zegna Couture, leefde bijna uitsluitend op de catwalk en in modeshoots (in de winkels van Zegna kon je de kleren niet vinden). Sartori kreeg een breder mandaat. Hij is artistiek directeur van het hele bedrijf, dus niet alleen van de catwalklijn. Al geeft die lijn wel de toon aan : formeel, maar toch losjes, met een jonger publiek voor ogen (zie : baseballpetjes en joggingbroeken). Dat jongere publiek heeft nog weinig redenen om zich in een grijs zakenpak te hijsen. Voor de klassiekere, volwassen merken komt het erop-aan het pak opnieuw uit te vinden, en hapklaar te maken, of ten minste relevant, voor millennials. Kris Van Assche poogt iets gelijkaardigs bij Dior.

Bij Zegna werd een reset ingezet. Bij Salvatore Ferragamo, dat zestien jaar met dezelfde ontwerper werkte, was de ommekeer minder flagrant. Vanop ons zitje op de tweede rij zagen we niet meteen een groot verschil met de vorige ontwerper, die zestien jaar op post bleef, en van wie we de naam nu al vergeten zijn (sorry).

Ook bij Marni kon geen revolutie worden genoteerd, maar daar was dat een eerder geruststellende vaststelling. Marni is zonder oprichtster Consuelo Castiglioni nog altijd Marni, jongensachtig en een beetje quirky (we willen wel zo’n blauwe bonten muts).

De opvallendste schoonmaakoperatie was die bij Dirk Bikkembergs, een merk dat al minstens tien jaar slabakt. Bikkembergs zelf maakte destijds van zijn label een soort Giorgio Armani voor hooligans, met een zeker succes. De klasgenoot van Ann Demeulemeester en Dries Van Noten, verkocht zijn bedrijf aan Italiaanse investeerders, die er zich geen raad mee wisten en dan maar de boel verpatsten aan de Chinezen. Die lijken van plan om terug aan te knopen met de stoere, logoloze fundamenten van het bedrijf (inclusief de chunky schoenen met veters door een gat in de hiel die we in de schaduwjaren van de twintigste eeuw zelf nog hebben gedragen). Op de dag voor de show zat de plaatselijke editie van The New York Times gewikkeld in een advertentie voor de onderbroeken van Bikkembergs, gefotografeerd in stijlvol zwart-wit. Voor de Belgische mode zou het fijn zijn als het merk uit zijn vagevuur zou worden gered, en als het opnieuw iets zou kunnen betekenen.

REALISTISCH PARIJS

Milaan lijdt aan bloedarmoede, terwijl Parijs op het eerste gezicht blaakt van gezondheid. De vijf dagen van de Franse mannenkalender zitten boordevol shows, presentaties en, voor de kleinere merken, showroomafspraken : als journalist ben je alles samen welbeschouwd ongeveer honderd uur non-stop in de weer, en dan heb je nog niet alles gezien. Wil dat zeggen dat Parijs fantastisch was ?

Dat nu ook weer niet. De meeste merken bleven net als in Milaan voorzichtig. Realisme is dit najaar troef, en het is geen moment voor grote risico’s. Dat heeft met de tijdgeest te maken, maar nog meer met de economie : merken willen op dit moment liever kleren verkopen dan grote statements maken.

Zogeheten collabs helpen : merken die samenwerken met andere merken, meestal uit een ander segment. Tijdens de vorige coutureweek presenteerde Vetements een collectie die louter uit samenwerkingen bestond, met merken van Juicy Couture over Carhartt tot Manolo Blahnik. En Gosha Rubchinskiy riep voor komende zomer de hulp in van vijf Italiaanse sportswearmerken (voor winter 2017 showde Rubchinskiy in Kaliningrad, met Adidas). Het idee van collabs is niet nieuw : de Japanner Junya Watanabe werkt al jaren met merken als Levi’s, en in omgekeerde richting teren grote sportlabels en ketens van fast fashion al jaren op de ideeën van gastontwerpers. Zowel Watanabe als Sacai gingen dit seizoen in zee met The North Face. Kim Jones bracht Louis Vuitton samen met streetwearpionier Supreme, voor een reeks co-branded products, van accessoires in het rood van Supreme tot denim met de logo’s van beide merken.

Hier en daar werd geopperd dat Supreme zichzelf had uitverkocht. Maar het label werkt sinds jaar en dag samen met andere merken, van Nike tot de New York Yankees (al werd het ooit gedagvaard door Vuitton omdat het het monogram- patroon had gekopieerd op een aantal items). Ook voor Vuitton kadert het partenariaat in een zekere logica, en een traditie : de samenwerking van Marc Jacobs met ontwerper Stephen Sprouse – die de tassen van Jacobs met graffiti bekladde – was in de luxesector de moeder van alle samenwerkingen. Het was misschien ook het mooiste voorbeeld van een toenadering tussen luxe en straat.

De show van Vuitton, in een transparante tent op de koer van het Palais Royal, was geweldig, met een stuwende soundtrack, adembenemende modellen en een styling met veel attitude. Maar apart genomen waren de kleren opnieuw eerder gewoontjes : chic zonder veel complicaties, voor jongens van alle leeftijden.

Dries Van Noten en Lanvin hadden elk een aparte kijk op het idee van samenwerking. Van Noten gebruikte de logo’s van een aantal van zijn stoffenleveranciers, obscure fabrikanten als Fox Brothers & Company (met de hand geschilderde wol), Hainsworth (militaire uniformen), Marling & Evans (tweed en schapenwol), of Toki Sen-i (katoenen sweatshirts gemaakt met traditionele weefmachines).

Van Noten keerde terug naar de gewelven van een spoorwegtunnel in het vijftiende arrondissement, waar hij in de jaren negentig al twee keer showde. Het was zijn beste defilé sinds jaren : enthousiast en boordevol begerenswaardige stukken.

En dan was er nog Lanvin, waar sommige jongens voetbalsjaals droegen met het opschrift Nothing : ontwerper Lucas Ossendrijver werkte dit seizoen met niets of niemand samen. In de huidige maalstroom van logo’s (bij Balenciaga : een ‘ironische’ hoody met het kenteken van luxegroep Kering, eigenaar van het merk), was dat Nothing nog het mooiste logo van allemaal.

Tekst Jesse Brouns

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content