Rubberbaronnen vergaarden hier fortuinen, Britse gentlemen dronken er maltwhisky onder loom wiekende ventilatoren, terwijl er diep in de donkere jungle nog koppensnellers leefden. Een nostalgische tocht door Maleisiƫ in het spoor van William Somerset Maugham, Henri Fauconnier en Joseph Conrad.

“Wie deze plek niet kent, heeft niets van de wereld gezien”, schreef de Engelse auteur William Somerset Maugham over MaleisiĆ«. Slechts weinig landen hebben inderdaad zo tot de verbeelding gesproken van schrijvers en schilders. Ook Rudyard Kipling en Anthony Burgess waren erdoor betoverd, net als Herman Hesse en Henri Fauconnier. En recenter onze eigen stripheld (en oorspronkelijk avonturenromanheld) Bob Morane. In De zwarte orchidee raakt hij in de jungle van Borneo verzeild en neemt het daar op tegen de Dajaks, die aan het begin van de jaren vijftig het koppensnellen nog niet hadden afgeleerd. Exotiek alom, met ondoordringbare oerwouden vol wilde stammen en de legendarische orang-oetans.

We hebben nog tien kilometer te gaan tot Ipoh, terwijl de regen met bakken uit de lucht blijft vallen. We rijden eigenlijk niet, maar glijden over de spetterende plassen water heen. De uitbundige, druipend natte vegetatie hangt dreigend over de weg. We zien geen hand voor de ogen, tot de wolken vlak boven de hoge boomtoppen zich even voor ons openen en we een bordje met ‘Kellie’s Castle’ zien opduiken. Links, op een paar honderd meter van de weg, ontwaren we op een kale heuvel de omtrekken van een onheilspellend gebouw dat doet denken aan een Engels of eigenlijk eerder Palladiaans landhuis, met een vierkante toren waarvan de okeren kleur scherp afsteekt tegen de donkere onweerslucht. Van dichterbij herkennen we de onmiskenbare Moorse stijl die aan het eind van de negentiende eeuw de toon zette in de koloniale architectuur.

Het landhuis kan worden bezocht, maar staat slechts in weinig gidsen vermeld. Onze Maleisische gastheren willen ons niet begeleiden, zodat we in ons eentje door de gangen van dit merkwaardige gebouw rondzwerven. Het biedt een goed beeld van het leven en de architectuur in het koloniale Maleisiƫ. De geschiedenis van dit vroegtwintigste-eeuwse landhuis, waar het schijnt te spoken, zou een dankbaar onderwerp zijn geweest voor een roman van Somerset Maugham. Het landhuis is nooit helemaal afgebouwd. De werkzaamheden gingen in 1920 van start op initiatief van Willam Kellie-Smith, een steenrijke Schotse planter die fortuin had gemaakt in de rubberhandel. Hij overleed echter geheel onverwacht tijdens een bezoek aan Europa, naar verluidt als gevolg van een banvloek. Smith wilde zijn teerbeminde vrouw een droomhuis schenken en had hier een heel legertje Indiase arbeiders voor ingehuurd. Het noodlot sloeg echter toe. Het gros van de arbeiders werd dodelijk getroffen door de Spaanse griep. Het tempeltje dat Kellie-Smith had laten bouwen om ze tegen ongelukken te beschermen, veranderde daar niets aan. Na de dood van de Schot vielen de werkzaamheden stil. Pas kort geleden is de restauratie weer opgepakt.

Rubberplantages

Ipoh, een paar kilometer verderop, wordt nauwelijks bezocht. Geheel onterecht. Het station in Moorse stijl met koepels en torentjes, ook wel bekend als de ‘Taj Mahal van Ipoh’, is het bekendste koloniale gebouw uit de omgeving. Het is nog altijd de thuisbasis van het heerlijk nostalgische Station Hotel, dat vroeger een uitstekende reputatie genoot. Zo beloofde een advertentie in een gids uit 1923 “eersteklaskamers, verrukkelijk eten, elektrisch licht, ventilatoren en een lift”. De luxe van weleer is verdwenen, maar de ventilatoren draaien nog en de stugge leren fauteuils wachten vol smart op klanten.

Het kost echter weinig moeite om je de sfeer van vroeger voor te stellen, toen er nog volop maltwhisky werd geschonken, in de tijd van de rijke planters. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog nam Maleisiƫ bijna veertig procent van de mondiale rubberproductie voor zijn rekening. En dat allemaal nadat de Britse avonturier H. A Wickham in 1876, 70.000 hevea- of rubberboomzaadjes uit Braziliƫ had meegesmokkeld. Dat was het begin van de Aziatische plantages, eerst op Ceylon en vervolgens in Maleisiƫ en Indonesiƫ. Het Maleisische rubber, twee tot drie keer goedkoper dan het Braziliaanse, spekte de kassen van de grote westerse ondernemingen. In Kuala Kangsar, vlak bij Ipoh, staat de oudste hevea van het land, die dienst deed als proefboom.

Tegenover het cricketveld in het centrum van Ipoh is het genieten van een glaasje bier in de FMS-bar (Federated Malay States), een bekend trefpunt waar in de koloniale tijd veel planters, handelaren en mijneigenaren te vinden waren. Net als in de beroemde Coliseum-bar in Kuala Lumpur proef je er de sfeer uit de roman Malaisie van Henri Fauconnier, een schrijver die volledig in de ban was van dit land en er zelfs een eigen plantage begon. In deze grotendeels autobiografische roman (waarmee hij in 1930 de Goncourtprijs won) gaat de hoofdpersoon op bezoek bij een vriend met een plantage in het hart van het uitgestrekte tropisch regenwoud, en ontdekt er een vrij en onbekommerd bestaan. Het boek is een ode aan de schitterende natuur, het altijd weer betoverende Aziƫ en het leven op de plantages, maar is tevens een verhaal over de vriendschap tussen twee mannen die door het lot uit elkaar zijn gedreven.

Rubber zou niet de enige poot van de Maleisische economie blijven. Het uitzonderlijk tinrijke land groeide al snel uit tot ’s werelds grootste tinproducent. In hoog tempo werden er wegen, sporen en havens aangelegd. Deze opleving werkte als een magneet op Chinese handelaars en pandjesbazen. Singapore en het eiland Penang werden hierdoor overwegend Chinees. Ook veel westerlingen zagen MaleisiĆ« als de nieuwe Far West. Met de uitbreiding van het Britse bestuur nam ook het aantal hotels, clubs, bars en casino’s toe. De prestigieuze Selanghor Club in Kuala Lumpur telt tegenwoordig enkele honderden leden. Er wordt nog steeds volop pure maltwhisky geschonken, maar nu vooral aan Chinese klanten. Toch hangt er nog een typisch Britse sfeer.

Blanke radja’s

Malakka neemt in Maleisiƫ een beetje een bijzondere plaats in. Hier klopt het complexe Maleisische hart misschien wel het sterkst. De Portugezen en vervolgens de Nederlanders en de Engelsen hebben hun stempel gedrukt op dit schiereiland, waar verschillende strategische zeeroutes langslopen. De Portugezen landden er in 1511 en onttroonden de sultan, die de wijk nam naar Johore. In 1641 namen de Nederlanders na een ruim vijf maanden durende belegering bezit van Malakka. Ze hielden er stand tot ze in 1795 op hun beurt door de Engelsen werden verjaagd. Tal van bouwwerken uit de Hollandse periode zijn bewaard gebleven in deze fascinerende stad, waar je de geschiedenis haast aan kunt raken. Het oude kerkhof is een absolute aanrader. Op de grafstenen, waarvan de meeste de eeuwen hebben getrotseerd, zijn ook diverse Belgische familienamen te vinden, zoals Kerkhove en Du Moulin ! De nog altijd voortdurende vermenging van culturen (van Arabisch tot Indiaas, Siamees en Chinees) bezorgt deze stad een eindeloze charme. De weelde heeft er plaatsgemaakt voor nostalgie.

De Malacca Club bestaat nog steeds. Dit bolwerk van de Britse aristocratie, waar tegenwoordig een museum in huist, vormt het decor voor verschillende romans van Somerset Maugham. Zo vertelt hij hoe een van zijn Amerikaanse vrienden veel te laat op een diner in de club verscheen en zich verontschuldigde met de woorden : “Het spijt me. Ik weet dat ik dronken ben, maar jullie zullen het me vast vergeven als jullie horen wat ik jullie te vertellen heb !” Hierop deed hij het waargebeurde verhaal uit de doeken, later bekend geworden onder de titel Footprints in the Jungle, van een plantersvrouw die samen met haar minnaar haar echtgenoot vermoordde.

In de staat Sarawak in het hart van Borneo, inmiddels een onderdeel van de Maleisische federatie, is de koloniale atmo-sfeer nog nadrukkelijker aanwezig. Sarawak werd meer dan een eeuw lang bestuurd door een vooraanstaande Britse familie, de Brookes, die de bijnaam ‘blanke radja’s’ droegen. Alles begon met James Brooke, een avonturier die door de sultan van Brunei te hulp werd geroepen om een opstand te onderdrukken. Uit dank benoemde de sultan hem in 1841 tot radja van Sarawak. Deze tot de verbeelding sprekende figuur, die in Engeland tijdens zijn leven als een Byroniaanse held werd beschouwd, stond model voor de hoofdpersoon in Lord Jim, een roman van Joseph Conrad. Het tijdperk van de ‘blanke radja’s’ duurde tot 1946. Het kostte de radja en de Britse resident de grootste moeite om de voortdurende strijd tussen de etnische groepen te sussen. Voor de ordehandhaving in deze gigantische regio hadden ze de beschikking over vijftien politieagenten en dertig boswachters. Daarom organiseerden ze regatta’s waarop de ruziĆ«nde stammen zich op vreedzame wijze met elkaar konden meten.

Je kunt de fameuze Dajaks nog in levenden lijve ontmoeten. Zo organiseren de touroperatoren uitstapjes naar een aantal dorpen in het natuurlijke leefgebied van deze stam. Dat het deze bezoekjes soms aan authenticiteit ontbreekt, maakt ze er niet minder interessant om. Dankzij dit toerisme kunnen de bewoners hun tradi-tionele manier van leven in stand houden. In het nationaal park Batang Ai worden rondleidingen aangeboden vanuit het Hilton Hotel, het enige uit de keten dat in de jungle staat. In de prauwen met buitenboordmotor is het twee uur varen naar het dorp Dayak, waar je onder andere zang- en dansvoorstellingen te zien krijgt in de longhouses (grote gemeenschapshuizen). Gesnelde koppen zul je er evenwel niet aantreffen, al krijg je wel de kans om te oefenen in het blaaspijpschieten ! Het is echter ook mogelijk om ‘echt’ in contact te komen met de Dajaks en te zien hoe ze in harmonie leven met de jungle, al moet je dan wel wat dieper in de buidel tasten en deins je hopelijk niet terug voor een beetje avontuur. Er staat dan namelijk een meerdaagse expeditie (te voet en per prauw) onder leiding van inheemse gidsen op het programma. Weet waar je aan begint, want een ‘expeditie’ is het zonder meer !

Tekst en foto’s Vincent Dudant

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content