Niets heerlijker dan met de ultieme klassewagen door een adembenemend decor zoeven. Wij mochten een Bentley over de kleine wegen langs de fjorden aan de Noorse westkust sturen. En waren laaiend enthousiast.

Het westen van zuidelijk Noorwegen is adembenemend mooi, en erg ontoegankelijk. Dat komt door de vele fjorden met hun onbetamelijk steile wanden die vaak ongeschikt zijn voor de aanleg van wegen. Ze dringen ver in het vasteland door en zorgen ervoor dat elke autorit veel langer uitvalt dan vermoed en onvermijdelijk op een kleinschalig pontje strandt. Redelijk frustrerend voor iemand die altijd gehaast is en maar dik een dag ter beschikking heeft.

Om de mooiste route van Noorwegen te ontdekken heeft een goede ziel bij Bentley voor een handvol uitverkorenen vier verschillende modellen auto’s klaargezet, waarvan de lijn uit de pen van ‘onze’ Dirk Van Braeckel komt. Het zijn varianten van de Continental GT, die vijf jaar geleden op de markt verscheen en waarmee het oerdegelijke Britse merk een reusachtige stap in het onbekende zette. Het was enkele jaren daarvoor overgenomen door de Volkswagengroep, en die besliste meteen om de productie gevoelig uit te breiden door een iets kleiner model te lanceren, dat niet alleen heel wat minder duur zou zijn, maar ook jonge kopers moest aantrekken. Dat lukte wonderwel, en tegenwoordig lopen jaarlijks een kleine tienduizend stuks van de band. Of dat erg naar de zin zou zijn geweest van de oude heer, is evenwel zeer de vraag. Walter Owen Bentley produceerde tussen 1920 en 1931 zelf slechts 3024 van zijn eigen auto’s, waarna het bedrijf door Rolls-Royce werd overgenomen.

Gastheer van het hele gebeuren is Derek Bell. De 66-jarige Brit won zes keer de 24 uur van Le Mans en reed voor Ferrari in de formule 1. Hij heeft een uniek parcours uitgestippeld, een route van 244 kilometer vanuit Stryn naar Trollstigen en terug. Een habbekrats in vogelvlucht maar in de realiteit een klus die de organisatoren berekend hebben op zevenenhalf uur.

De wegen, door een licht heuvelend landschap, zijn niet erg breed maar zeer goed berijdbaar, met veel lange bochten. Ideaal om de GT Speed, waarmee we de rit aanvangen, flink de sporen te geven. Theoretisch dan toch, want de verkeerscode is redelijk streng in Noorwegen, en de boeten draconisch hoog. Snel rijden is een doorn in het oog van de wetgever, die de maxima op open wegen tot tachtig kilometer per uur heeft beperkt, terwijl een geoefend rijder met een degelijk en betrouwbaar stuk mechaniek als dit gemakkelijk pieken van het dubbele kan bereiken, in alle veiligheid nog wel. Want de Speed is een opgekittelde versie van de GT, die niet alleen 610 pk ter beschikking heeft en een immens hoog koppel van 750 Nm. De 2,4 ton zware Speed voelt aan als een lichtvoetige sportwagen, accelereert zo snel als een Porsche, maar ligt buitengewoon vast op de weg en kan met zijn vierwielaandrijving toch echt wel tegen een stootje.

Het trollenpad

De snelheidsbeperking heeft alvast één voordeel : ze laat toe om volop van het groene landschap met hoge ronde bergen met besneeuwde flanken te genieten. Het is juni en de meeste wegen liggen er bijna verlaten bij. De huizen en boerderijen in roestbruinrood getuigen van een eenvoudig gehouden, sobere stijl van architectuur. Houten volumes die prachtig contrasteren met het omliggende landschap, soms bekroond met een even eenvoudig dak in gegolfd aluminium of gewoon met gras begroeid. In mijn verbeelding zie ik me al de korte zomer doorbrengen in een soortgelijk bouwsel, waarvan bijvoorbeeld één wand geheel uit glas bestaat en uitkijkt over het landschap. Een ideale schrijfplek, maar ’s winters nauwelijks bruikbaar wegens de zeer korte dagen en de deprimerend lange nachten.

In geen tijd bereiken we Hellesylt, waar de ferry wacht voor een oversteek van zowat 65 minuten naar het dorpje Geiranger. De tocht kost een luttele honderd kronen (11,50 euro) per persoon en behoort tot de mooiste ter wereld. De Geirangerfjord kreeg enkele jaren geleden ook het label van Unesco World Heritage Site opgeplakt. De vijftien kilometer lange zijarm van de Storfjord wringt zich tussen bijna duizend meter hoog reikende wanden landinwaarts. De immense hoogteverschillen gaan ook onder water door en dat zorgt zo voor een eigen nadeel : ook grote schepen kunnen gemakkelijk de fjord bereiken, en dat heeft enkele touroperators ertoe aangezet om met cruiseschepen ver landinwaarts te varen. Vanaf het Geitgebergte duiken enkele indrukwekkende, smalle watervallen met poëtische namen de diepte in. De beroemdste zijn die van de Syv Sostre, de Zeven Zusters, omdat die in zeven fijne lijnen boven aan het gebergte ontspringen om dan meer dan 240 meter lager het water in te duiken. Maar er zijn ook de Brudesloret, de bruidssluier, en de Friar, de vrijer.

Als we ontschepen, laten we het dorp links liggen en beginnen meteen aan de zeer steile beklimming van weg nummer 63 die noordwaarts leidt. Het uitzicht is te mooi om eraan voorbij te rijden, en we parkeren onze vier juweeltjes bezijden de weg en pakken in het gras onze lunchpakketten uit. Ik zoek een plek waar ik me een beetje kan afzonderen en het landschap op me laten inwerken, terwijl ik het feit probeer te negeren dat achter mij de eerste gemotoriseerde toeristen de kronkelende wegen bevolken. “U komt net op tijd”, had de man op de ferry gezegd. “Straks komen de horden toeristen eraan met hun bussen en motorhomes en raakt alles muurvast.”

Na de lunch kies ik voor de GTC, de prachtige vierzitscabrio van Bentley die het summum van elegant en open rijden wil zijn. Een heerlijk stuk mechaniek, want even rigide als de gesloten versie en met een interieur uit de edelste materialen. Ik krijg het gezelschap van een Franse collega, Virginie Saumatre, en samen zetten we in gestrekte draf pal koers naar het noorden, naar het veer in Eidsdal voor de korte overtocht naar Linge. Van daaruit begint een andere, zeer indrukwekkende route naar Trollstigen, een rit van niet meer dan 46 kilometer, maar wel van een onwezenlijke schoonheid.

We zijn alleen op het zogenaamde trollenpad, dat altijd al een spectaculaire doortocht geweest tussen de twee dalen, over de bergen heen. In de negentiende eeuw werd een eerste, min of meer berijdbare weg aangelegd. De huidige, waar op verscheidene plaatsen maar ruimte is voor één auto, was pas in 1936 klaar, na acht jaar titanenarbeid. Naarmate we de top naderen, wordt het snel kouder en op het einde stapelt de sneeuw die bezijden de weg is weggeduwd zich hoger op dan onze elegante Bentley. Boven wacht een halve teleurstelling, een grijze parkeerplaats met enkele bussen, een gesloten restaurant, een kleine souvenirwinkel met houtsnijwerk en afgrijselijke trollen die in trossen bijeen staan, klaar om de toeristen te verwelkomen.

Nieuwsgierigheid en de weerzin om twee keer hetzelfde parcours te rijden doen ons beslissen om koers te zetten naar het noorden, de schitterende afdaling met elf haarspeldbochten te nemen naar de volgende fjord, langs de omlaag gutsende Stigfossen, die de hele weg onder water zet. Een snelle berekening leert dat we flink moeten doorzetten, omdat we nog enkele ferry’s op onze weg zullen vinden en geen idee hebben van het uur van de laatste overtocht.

Het wordt zomer

Het is al ruim na zessen als we in Andalsnes links de prachtige E136 opdraaien die westwaarts langs weer een andere fjord voert. De route is een opsteker want smal en kronkelend, maar verder uitstekend onderhouden. Geen echte uitdaging voor zo’n convertible met een superieure W12-motor. Na wat rekenwerk beslissen we om een binnenweg te nemen die ons vele kilometers moet laten besparen, maar al snel verandert die in een onverhard pad, dat zich vervolgens weer opsplitst. Dit moet het vaak geroemde Noorse platteland zijn, met honderden soorten bloemen. Op het navigatiesysteem houdt de stippellijn op, en ook op de kaart is nauwelijks te zien welke keuze ons bij de juiste fjord zal brengen.

In een paradijs van groen rijden we behoedzaam door de stilte van een vredig landschap zonder auto’s, mensen of huizen. Als we een bord passeren dat aangeeft dat de weg doodloopt, kijken we mekaar zwijgend aan. De junidagen zijn bijzonder lang en in het slechtste geval kloppen we wel bij een boerderij aan. Aan een laatste alternatief, de nacht in de Bentley doorbrengen, durft voorlopig geen van beiden te denken. En dan duikt uit het niets een boer met een tractor op, die geen snars van onze vragen begrijpt en enkel Noors spreekt. Als hij van onze bestemming hoort, lacht hij even maar hij knikt instemmend. De natuur wordt steeds mooier, maar het pad smaller en met meer putten. Het is behoedzaam laveren tussen putten en grote keien, met een sierlijk tuig van pakweg 200.000 euro. Uit een helikopter moet het een potsierlijk zicht zijn : een luxueuze open vierzitter met twee gekken, midden in de overweldigende natuur, een enorme stofwolk achter zich aanslepend.

Dan bereiken we enkele huizen, een gehucht, een dorp, en wordt de weg weer beter. We duiken scherp naar beneden, naar de fjord die we in gedachten hadden. Van tijdswinst is al lang geen sprake meer, maar we hebben de natuur gezien zoals geen van de andere Bentley-rijders haar heeft ervaren.

Twee uur later rijden we Stryn binnen, waar in de Villa van het Visneshotel een warm bad en een diner wachten. De villa is een alleraardigste, ouderwetse plek die in 1896 door hotelpionier Olai Tenden werd opgezet in de zogenaamde drakenstijl. Het kreeg de naam Hotel Central en mocht voorname gasten verwelkomen, onder wie de koningen van Siam en Noorwegen, maar ging uiteindelijk ten onder. Negen jaar geleden werd het opgekocht door de buren van het Visneshotel, dat halverwege de negentiende eeuw werd gebouwd door Anton Arnesen Visnes, die met zijn zoon kamers begon te verhuren toen de eerste bezoekers van de streek zich aandienden. Eigenlijk was het toen niet veel meer dan een boerderij met kamers. Met de jaren breidde het huis verder uit, tot het in 1936 zijn definitieve vorm kreeg, in Tiroolse stijl, toen zeer in trek in Noorwegen. Na het diner zoeken we een plaatsje op het buitenterras, een zalige plek, waar we gezelschap krijgen van Derek Bell.

De Brit met het getaande gezicht is every inch a gentleman. Een man met een onbetamelijk goed gestoffeerd palmares die toch gewoon zichzelf gebleven is. Als ik hem daarop aanspreek, lacht hij beleefd. “Ik bén een eenvoudig man, I’ve been raised on a farm. Toen ik begon, sleutelde ik zelf aan mijn raceauto, reed heel Europa rond met mijn F3 op de trailer, van Sicilië tot in Zweden, samen met Ray, mijn trouwe monteur. Ik pikte wat prijzengeld en wat startgeld mee, en trok naar de volgende wedstrijd. We hadden voortdurend geldzorgen, maar mijn stiefvader stond achter me. In mijn eerste jaar crashte ik vaak, maar ik leerde ook van mijn fouten. Ik was 27 toen ik voor Ferrari kon rijden, en ik herinner me als gisteren hoe il commendatore in de fabriek op me af stapte. Met een zonnebril op, de regenjas over de schouders gedrapeerd, de haren perfect in de plooi. Hij sloeg een arm om me heen en nam me mee uit eten naar het Cavallinorestaurant, tegenover de fabriek. Ik tekende mijn contract pas na de eerste race, had niet eens een manager, ik moest gewoon voor mezelf beslissen. Er is veel kwaad over de man verteld, ook door zijn coureurs, en het klopt dat ik me achteraf een beetje tekortgedaan voelde, maar ik koester liever de goede herinneringen. Want ik racete voor een man, niet voor een firma. En nog wel voor een man die tijdens zijn leven een legende was.”

’s Anderendaags wordt in de huiselijke sfeer van het houten hotel een uitgebreid buffet geserveerd met zelfgebakken brood en eigen confituren, terwijl buiten de glimmende Bentleys op nieuwe rijders wachten. Over enkele dagen is het zomer.

De Bentley Continental GT is een vierzitscoupé met 560 pk die 185.614 euro kost. De GT Speed is een krachtiger versie met 610 pk die 26.000 euro duurder uitvalt. De Continental GTC is de open versie van de GT en kost 203.643. De vierdeurs Continental Flying Spur is met zijn 183.799 euro de goedkoopste van het kwartet.

Door Pierre Darge Foto’s Nick Dimbleby

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content