Overstelpt word ik tegenwoordig met administratieve verplichtingen. Je moet het maar in je hoofd halen natuurlijk : tegelijk een appartement kopen en verhuizen en gaan lesgeven aan een hogeschool. Daar zijn papieren en documenten voor nodig, stempels en paperassen, formulieren en vakken die ingevuld dienen te worden door bevoegde ambtenaren. Laat ik daar een broertje dood aan hebben. Ze vechten met mijn romantische en enigszins papiermoeë inborst.

Maar er valt niet aan te ontsnappen. Het ene moment sta ik in een tochtige doorgang meterstanden op formulieren te krabbelen, het andere ogenblik moet ik bij de stadsdiensten aan bewijzen zien te geraken van evidente feitelijkheden zoals mijn geboorte. Werkgevers van lang geleden moet ik lastigvallen om ze attesten te ontlokken van diensten die ik ooit voor ze gepresteerd heb. Van de huisarts heb ik dan weer een getuigschrift nodig waaruit blijkt dat mijn gezondheid geen bedreiging vormt voor die van mijn studenten.

Onderhand heb ik menig uur, om niet te zeggen een paar hele dagen, in overheidsgebouwen doorgebracht. Nummertjes trekkend, de confrontatie aangaand met procedureel ingestelde figuren die er maar op zitten te wachten dat je met iets niet in orde bent. Daar schijnen sommigen plezier aan te beleven. Het zijn dingen die hun leven glans verschaffen : een frons trekken en zeggen dat het gegeerde formulier om deze of gene reden niet kan worden verstrekt, of dat je er vijftig kilometer verder om moet gaan. Ik zwijg en onderga. Ik heb geleerd de bevelen van de afgod van de administratie blindelings op te volgen. Hij is een dove en nietsontziende kolos, die je met één welgemikte trap van zijn naar rijpe Chaumes riekende poten vermorzelt.

En toch gloort zelfs daar, tussen zoveel ambtelijke verstarring, iets dat van aard is mij te boeien. Gefascineerd zit ik bij ontvangst naar mijn geboorteattest te staren. “Ten jare negentienhonderd achtenzestig, de negenentwintigste april te negen uur vijfentwintig”, staat daarin te lezen, “is voor de ambtenaar van de burgerlijke stand ten stadhuize verschenen : Joannes Franciscus Eduardus Mulders, oud vijfenvijftig jaar, kunstschilder, geboren te Zichem, wonende en verblijvende te Brussel – eerste district, Zavelputstraat 26, die ons vertoond heeft een kind van het mannelijk geslacht (…) van hem en van zijn echtgenote Anna Marie Simonne Vanlerberghe, oud vierentwintig jaar.”

Dat ‘vertoond heeft’ vind ik grappig. Ik stel het mij voor als hield mijn vader mij vast bij één enkel, ondersteboven, voor de niet eens verbaasde ambtenaar van de burgerlijke stand, aan wie op soortgelijke wijze elke dag weer bloedjes van kinderen worden ‘vertoond’. Waarschijnlijk is het administratieve grootspraak en moest mijn papa mij niet lijfelijk bijhebben onder zijn arm.

Hoe zou hij gekleed geweest zijn, die dag ? Naar wat voor liedje zou hij op de autoradio hebben geluisterd ? Ik tast hieromtrent in het duister. Het document draagt zijn handtekening, de zwierige krabbel waarmee hij later ook mijn schoolrapporten zou tekenen en waarvoor ik nog altijd een zeker ontzag voel, als is het iets uit een grotemensenwereld waartoe ik nooit zal behoren.

In het document zijn ook de getuigen vermeld, die in die tijd naar het schijnt gewoon van straat werden geplukt. Andreas Vande Vyver, oud 44 jaar, textielbewerker, en Bernard Hooghe, oud 23 jaar, mecanicien. De eerste moet nu 84, de andere 63 jaar oud zijn. Zou het mogelijk zijn die mannen nog te traceren ? Zouden zij zich nog iets herinneren van die blauwe maandag in 1968, toen zij getuige zijn geweest van de geboorteaangifte van een hen onbekend kind ? Of is het enige restant dit eensluidend afschrift, afgeleverd op ongezegeld papier, namens de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand, de gemachtigde beambte ? Op die manier geformuleerd klinkt het als poëtisch geprevel. Een ambtelijke bezwering ten faveure van een liefdeskind, geboren uit een vader en een moeder die in leeftijd eenendertig jaar van elkaar verschilden. Tot wanhoop van de vader van mijn moeder, die er bij een toevallige ontmoeting mee dreigde mijn vader in de Leie te zullen smijten.

Gelukkig is dat niet gebeurd. Ik heb er mijn wonderbare bestaan aan te danken.

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content