Louis geeft me een handkus, en begeleidt me aan de arm over het Astridplein. Hoogst galant is hij. “Een mooie vorm van vrijgevigheid”, vindt hij dat. Zestien jaar al is Louis het naar eigen zeggen ‘levende standbeeld’ van het Antwerpse Astridplein. Hij is bedelaar, en is daar niet ongelukkig mee. “Ik leef buiten en ik ben vrij, wat moet een mens meer hebben ?”

Sinds vorig jaar is Louis wereldberoemd. Letterlijk, want zelfs de New York Times had het over hem. Twee kindjes had hij uit de nood geholpen, toen die door hun ouders, drugsverslaafden, op het plein waren achtergelaten. Twee dagen al hadden ze niet gegeten, Louis kocht met zijn bedelgeld “iets lekkers, dat ze zelf hadden mogen kiezen” : een ijsje. Zelf niets hebben en toch een ultieme daad van naastenliefde en vrijgevigheid stellen ? Louis had de wereld diep ontroerd. Er kwamen geschenken. Veel. Té veel, volgens Louis. Hij kreeg uiteindelijk ook een uitkering en een appartement. Maar keert nog elke dag terug naar zijn plein. “Ik begrijp de heisa niet goed over mijn hulp aan die kindjes. Ik vond dat maar normaal, ik voel me helemaal geen held. Kinderen zijn onze toekomst, hoe had ik ze níét kunnen helpen ?”

“Ik ben opgegroeid met vrijgevigheid. Mijn ouders en grootouders waren aardbeienboeren. De vrijgevigheid onder de boeren, dat vergeet je nooit. Boter, vlees, materiaal : alles werd uitgewisseld. Er was zelfs niemand die ‘dank je’ zei. Vrijgevigheid was normaal.”

“Dat ik als bedelaar afhankelijk was van de vrijgevigheid van anderen, zo voel ik dat niet aan. Ik heb nooit iets gevraagd. Mensen die me iets wilden geven, was ik dankbaar. Maar kreeg ik niets, dan zocht ik me wel iets te eten.”

“Het zijn altijd dezelfde mensen die iets geven. De minst bedeelden, meestal. Zij weten wat het betekent om niets te hebben. En geloof me : dan geef je al eens sneller wat geld, of wat eten. Of belangrijker : liefde en vriendschap. Daar ben ik trouwens altijd het gelukkigst mee.”

“Nadat ik overal in de kranten had gestaan, ben ik bedolven onder geschenken. Tot hogedrukreinigers toe, en tientallen jassen. De jassen die ik te veel had, heb ik gegeven aan een organisatie voor daklozen.”

“Mensen komen op het plein vaak bij me zitten, en vertellen me over hun problemen. Dat het slecht gaat in hun huwelijk, of zo. Ik luister, en ik geef raad. Ik voel me soms een psycholoog, of een sociaal bemiddelaar. Mijn belangrijkste raad is altijd dezelfde : blijven lachen. Als je niet meer kunt zwanzen, dan ga je dood. Helpen, luisteren, er zijn : het is de mooiste vorm van vrijgevigheid, geloof me.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content