Coco Chanel leefde als een nomade tussen verschillende woonplaatsen en sliep een groot deel van haar leven in een hotelkamer. Maar haar prestigieuze flat in de rue Cambon in Parijs was ongetwijfeld haar meest exquise residentie.

De levensloop van Coco Chanel (1883-1971), die van heel eenvoudige afkomst was, heeft alles van een American dream. Vooraleer ze deze riante flat kon betrekken, had ze al een hele weg afgelegd. Gelukkig beschikte ze over een enorme wilskracht, veel talent en was ze zeer bedreven in netwerken, waardoor ze in ijltempo de sociale ladder opklom. Maar haar verhaal begon in mineur. Toen ze twaalf was, verloor Gabrielle Chasnel – zoals ze eigenlijk heette – haar moeder. Haar vader, die straatventer was, bracht haar samen met haar zus naar het weeshuis van Aubazine in de Corrèze, en trok zelf verder naar Amerika. De jonge Gabrielle incasseerde deze klappen relatief goed. Ze had het in de voormalige cisterciënzerabdij naar haar zin en ontwikkelde er een oog voor schoonheid. Ze bewonderde het strakke gebouw waarvan de architectuur later haar stijl zou beïnvloeden. Ze was weg van de prachtige trap en keek gefascineerd naar de mozaïekvloeren vol cijfers en symbolen die haar later eveneens hebben geïnspireerd. Ook de ramen van het gebouw, die zwart waren afgeboord, waren een detail dat ze later heeft aangewend om haar eigen interieurs te decoreren en voor de verpakking van haar parfums.

Eenmaal uit het weeshuis ging ze werken als winkeljuffrouw. Rond de eeuwwisseling trad ze met de zus van haar vader op als zangeres in musicals. Daar kreeg ze van de officieren die haar bejubelden de koosnaam Coco, naar aanleiding van het liedje Qui qu’a vu Coco ? dat ze zong. De verleidelijke jonge vrouw wendde haar succes bij de mannen aan om een rijke Engelsman te veroveren, Alfred Capel, ook Boy genoemd. Samen met hem ging ze zich in 1908 vestigen in Parijs. Boy maakte van haar een verfijnde jongedame en loodste haar binnen in betere kringen. In 1909 opende ze als modiste een eerste winkel op de Boulevard Malesherbes. Drie jaar later vestigde ze zich op het nummer 21 van de rue Cambon, de straat waar ze later wereldberoemd zou worden. In 1913 had ze ook een modezaak in Deauville en twee jaar later in Biarritz, waar ze tijdens de oorlog kon blijven verkopen aan rijke vuchtelingen.

Coco bewoonde met Boy een stijlvol ingericht appartement, aangekleed met beige en ivoorkleurige wanden en met een salon vol Chinees lakwerk en porselein. Er stonden ook al van die zwartgelakte Coromandelparavents. Boy lag dus in zekere zin mee aan de basis van de inrichting van deze flat, hoewel hij er nooit heeft gewoond. De modeontwerpster ging ondertussen de antieke Chinese kamerschermen verzamelen. In totaal had ze er zo’n twintigtal. Dat was heel wat, want het waren in die tijd al kostbaarheden. De schermen werden een soort rode draad doorheen al haar interieurs. Maar daarover straks meer.

Eigen huisstijl

Nadat Boy in 1919 omkwam bij een ongeval, brak er een nieuwe periode in haar leven aan. Daarbij speelde een nieuwe vriendschap een cruciale rol. Coco bouwde een intensieve relatie op met het koppel Misia en José-Maria Sert. Hij was een Catalaan die naam maakte als ontwerper van wandtapijten en muurschilderingen. Maar vooral de pianiste Misia zou Coco’s leven veranderen. Deze half-Poolse, half-Belgische bracht haar in contact met de artistieke jetset. Misia kende persoonlijk Proust, Satie, Picasso, Cocteau, Colette, Ravel, Diaghilev en Mallarmé. Bovendien fungeerde deze elegante vrouw ook als model voor de schilders Toulouse-Lautrec, Bonnard en vooral Renoir. Kortom, voor de dochter van de straatventer ging er een onwaarschijnlijk boeiende wereld open. Dit wakkerde haar ambitie extra aan. Ondertussen kocht ze in de buurt van Versailles de villa Bel Respiro waar ze twee jaar woonde. Ze liet de gevel beige bepleisteren en schilderde de luiken zwart, wat vrij modern was en helemaal aansloot bij de huisstijl die ze daarna ontwikkelde. Via Misia had ze ook contacten opgebouwd in het milieu van de rijke Russische vluchtelingen die in groten getale neerstreken in de Franse hoofdstad. Een van haar klanten was groothertog Dimitri, de neef van de laatste tsaar. In 1920 ontmoette ze Ernest Beaux die in een vroeger leven de huisparfumeur was van de tsaren. Uit hun samenwerking ontstonden beroemde parfums als de N°5, N°22, Gardénia, Bois des Iles en Cuir de Russie.

Weer een jaar later kocht ze in de rue Cambon het gebouw nummer 31. Daar installeerde ze beneden haar winkel, boven haar ateliers, haar bureau en dit appartement dat voor een belangrijk deel opgevat was als een ontvangstsalon met inkomhal, een zitkamer, een eetkamer en een slaapkamer. Ook dit keer nam Coco de decoratie in eigen handen. Haar stijl was vrij minimalistisch. Sommige wanden werden bekleed met spiegels en bijna overal domineerde een beige palet met zwarte lijnen en gouden accenten. Ze liet de traphal helemaal bekleden met stukken spiegel waardoor ze tijdens defilés stiekem naar beneden kon gluren en de klanten op hun beurt de modellen goed konden bewonderen terwijl ze de trap afdaalden.

Haar flat werkte ze pas volledig af in 1935. Ze ontving er heel veel vrienden, maar sliep er nooit. Elke avond stak ze de straat over om te overnachten in het Ritzhotel, waar ze een vrij eenvoudige suite betrok. En waar ze in 1971 ook zou sterven.

Bescherming tegen kwade geesten

In tegenstelling tot de rest van het gebouw is de flat vrij opulent van stijl. De wanden zijn gedeeltelijk bekleed met goudgetinte jute of antieke Chinese Coromandelschermen, die uit de late zeventiende en achttiende eeuw stammen. Ze werden destijds door de Oost-Indische Compagnieën naar het Westen verscheept. Coco gebruikte ze om sommige muren echt mee te bekleden, iets wat in Frankrijk hoogst ongewoon was, maar al in de zeventiende eeuw in Nederland werd toegepast. Dat wil zeggen dat de schermen uit elkaar werden gehaald om de panelen vast te maken in een lambrisering. Op die schermen staan allerlei motieven en symbolen die je ook terugvindt in haar collecties, zoals de dubbele letters C, de lotusbloem, symbool van puurheid en het cameliamotief. Voor haar was dit een emblematische bloem die in China symbool staat voor de zuiverheid en destijds ook door de courtisanes werd gedragen. Dit soort details sprak tot haar verbeelding. De dop van de N°5 is dan weer geïnspireerd op een van de wandspiegels uit Venetië.

In het hele interieur merk je ook graanmotieven op die voorspoed en vruchtbaarheid symboliseren, en ook terugkomen in Chanels juwelen. Voor haar betekende het graan een bescherming tegen slechte geesten en armoede, die haar herinnerden aan haar moeilijke jeugd. Op de schouw staan leeuwen die dan weer verwijzen naar haar sterrenbeeld. Op die manier heeft alles in dit decor een extra betekenis.

In tegenstelling tot andere couturiers zoals Jacques Doucet, Paul Poiret en Jeanne Lanvin, verzamelde Coco Chanel geen moderne kunst, ook al kende ze veel kunstenaars persoonlijk. Ze had blijkbaar een klassieke smaak en verkoos traditionele oudheden, zoals Chinees porselein, Griekse keramiek, kristallen luchters en vergulde consoles. Een van de luchters heeft ze zelf ontworpen. Ook haar buitenverblijf in Roquebrune, waarvan ze de bouw in 1928 begon, was ingericht in klassieke Franse stijl. Dat interieur werd gedeeltelijk heropgebouwd in Dallas. De flat in de rue Cambon bleef echter bewaard en werd onlangs volledig gerestaureerd onder supervisie van Karl Lagerfeld die erop toezag dat de authenticiteit werd nageleefd. Daarvoor werden zelfs enkele meubels teruggekocht die ooit waren verdwenen. Dit historische interieur is niet toegankelijk voor het grote publiek.

Door Piet Swimberghe I Foto’s Jan Verlinde

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content