Vrijdag 2 mei is een gewonde werkdag”, lees ik in een e-mail van de nieuwschef. Hoeveel interessanter wordt de wereld niet met één lettertje verschil ? Thuis, in het berghok, heb ik een spray tegen druipende insecten. Aan zulke malligheden denkt een mens als hij op de trein zit en de zon neerklatert op de koterijen van La Flandre profonde, ergens tussen Audenaerde en Deerlijk. De laatste zwarte vrouw heeft bij de vorige halte het rijtuig verlaten, mij steels aankijkend met dat geringschattende dat zwarte vrouwen kunnen hebben en waarbij mij altijd door het hoofd flitst wat mijn ouders in Kongo hoorden, namelijk dat blanken volgens zwarten ruiken naar doden. Om van onze andere tekortkomingen te zwijgen.

De voorstad van Geluwe, is de naam van een niet al te ambitieus café dat ik in het landschap zie voorbijglijden. Vlaanderen, met zijn kneuterigheid en zijn angst, wordt netjes opgevouwen en weggeborgen in keurige stapeltjes, zoals in dat boek van P.F. Thomése dat op mijn schoot ligt en dat mij erg boeit, zij het minder dan de wereld buiten. Gemiddeld reis ik nog 0,5 keer per jaar met de trein, maar nu ik het doe, blijkt het zo rustgevend dat ik mij afvraag waarom ik het niet dagelijks herhaal, of minstens elke week, kriskras in het land verschijnend. Zo overzichtelijk. Zo orde-in-de-chaos-scheppend. Op de daken van fabrieken staan constructies die op metalen mannen lijken en die mij als kind al fascineerden, vooral in het stoffige licht van de zomer. Ik weet nog altijd niet waartoe ze dienen en ik wil het ook niet weten, er moet hier en daar nog een raadsel overblijven op deze soms wel erg doorzichtige planeet. O, laat mij een morzel mysterie.

Op het volgende perron wacht een man met een adelaar op de rug van zijn jekker. Airborne, staat daarbij, en dat klinkt belachelijk in combinatie met de toch wel schriele vent. Hij spuwt verwoed in het rond, als een voetballer die er niet in geslaagd is te scoren. Ondanks zijn ogenschijnlijke stoerheid heeft hij iets slaps. Zijn armen hangen krachteloos naast zijn lijf, zijn smalle schouders zijn opgetrokken, alsof hij tussen winterjassen in een kleerkast aan de kapstok hangt, met nog een mottenbal achter zijn oren.

Zin in Zen ? wil de reclameslogan op een enorme affiche weten. De auto die erbij staat, heeft evenveel met de leer van de Boeddha te maken als het haar op mijn armen met de staart van een werkolifant. Wie verzint nu zo’n slogan, en wat zou hij daarvoor krijgen ? Je kunt je de vergadering voorstellen waar over zo’n campagne gebrainstormd wordt. De dure woorden en de dure sokken, het gemarketierelier. De broodjes en de creatieve tocht door de woestijn. Tot opeens iemand zegt : “En als we nu eens Zin in Zen namen ? Doet het altijd.” Waarop de aanwezigen kijken alsof hun een goddelijke inval is geopenbaard, en roepen : “Ja verrek, dat is het ! Zo briljant. Dat we daar niet eerder opgekomen zijn !”

De stompzinnigheid hiervan vermag hoogstens mij licht te vermaken. Het gewiegel van de trein, dat mijn verweerde knoken naar hun baarmoederlijke toestand terugvoert, de strelende zon na zes maanden duisternis en sneeuw op alle plekken waar ik kwam, van Wenen over Poelkapelle tot Patchogue : het vervult mij met een mildheid die mij zelf verbaast. Alsof er een laag Rapide ledervet over de wereld is gelegd, die er de krassen en versleten plekken vanaf heeft gehaald en die alle mensen doet glanzen en voedt.

In de coupé hebben twee mannen plaatsgenomen die ik van hieruit niet kan zien. In een tijdsbestek van amper vijf minuten hoor ik hen de woorden spiritueel, naaktzwemmen en diksap gebruiken. Dat ruikt naar geitenwol, naar figuren die nog niet achter hun ware geaardheid zijn gekomen. “Nog goed dat we de zin van het leven niet kennen”, zegt de nuchterste van de twee. “Stel dat het postzegels waren, of langdurig gezongen koralen. Dan kies je toch liever zélf, op het gevaar af de plank mis te slaan ?”

Zeer juist, denk ik doezelig. Neergesabbeld worden lijkt mij trouwens vele keren prettiger dan neergesabeld. Hou je gedeinsd, hoor je ook wel eens zeggen, meestal door mensen die niet goed ter tale zijn, maar daar absoluut geen reden in zien om ook eens te zwijgen, al was het af en toe. Gelukkig ben ik niet van een kleintje vervaardigd.

Reacties : jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content