Het genie van architect en designer Angelo Mangiarotti werd jarenlang schromelijk onderschat. Goed nieuws dus dat een dozijn van zijn meubelen dit jaar wordt heruitgegeven.

Angelo Mangiarotti, geboren in 1921, groeit op in Milaan. Zijn vader is eigenaar van een gereputeerde bakkerszaak. De jonge Man-giarotti leert er het belang van precisie, van toewijding, van vakmanschap. Hij krijgt er respect voor arbeiders, en voor hard labeur. Zijn vader brengt hem ook de essentie bij van puik materiaal. Zijn vader koopt water in Como, want daar is het water beter, en dat scheelt. ” La felicità,” zegt de architect veel later, ” viene dalla correttezza.” Correct maakt gelukkig.

Hij studeert architectuur aan de Politecnico, ontwerpt al vroeg meubelen. Zijn eerste tafel, in hout, met plooibare hoeken, dateert van 1952. Maar Mangiarotti is in die periode toch vooral architect. Hij begint ook al vroeg les te geven. In 1953 vestigt hij zich anderhalf jaar in Chicago. Hij is er visiting professor aan het departement Design van het Illinois Institute of Technology. Mangiarotti maakt in Amerika kennis met Frank Lloyd Wright, Walter Gropius en Ludwig Mies Van der Rohe, en participeert aan minstens één openbare wedstrijd. Terug in Milaan begint hij samen met een andere architect, Bruno Morassutti, een eigen bureau. De opdrachten stromen binnen. In 1955 alleen tekent het duo een staalstructuur in Padua, een collectie modulair meubilair, horloges, een plastic doos voor diepvriesgebruik, een kauwgomautomaat, en een (weliswaar onuitgevoerde) wolkenkrabber in Genua.

Tussen ’57 en ’60 bouwen Mangiarotti en Morassutti woningen (waaronder de cilindervormige appartementsgebouwen van via Gavirate in Milaan, uit 1959, en een veelgeprezen gebouw in via Quadronno, van een jaar later), opslagplaatsen, een hospitaal, een kerk (de betonnen Mater Misericordiae in Baranzate, buiten Milaan, uit 1957), en de interieurs van Club 44 in het Zwitserse La Chaux de Fonds. Ze ontwerpen machines en motoren, renoveren Le Corbusiers Villa Schwob, een vroeg werk uit de Zwitserse periode van de modernist (destijds eigendom van een horlogemaker en nu in handen van het merk Ebel). Solo werkt Mangiarotti aan zijn 59 Chair en aan een tafel met bronzen onderstel.

Hypothetische projecten

De samenwerking tussen beide architecten wordt stopgezet in 1960, het bureau opgedoekt. Mangiarotti werkt voortaan alleen. In 1961 is hij consultant voor Alfa Romeo. Hij werkt dat jaar aan een groot aantal, soms louter hypothetische projecten : een fabriek, een residentieel complex voor managers, een watertoren op het platteland, een testtunnel, een auto, koelkasten. Zijn werk in de jaren zestig is exemplarisch, altijd vooruitstrevend. Mangiarotti is snugger, werkt hard. Hij vindt het belangrijk dat zijn architectuur gemakkelijk kan worden gebouwd, voor relatief weinig geld. Hij is geïnteresseerd in techniek en technologie. Hij plooit staalplaat op zo’n manier dat hij er een stevig dak mee kan bouwen. Hij speelt met de elasticiteit van PVC. Hij onderzoekt steen, en ontwerpt op basis van zijn nieuw verworven kennis een reeks tafels die de verschillende eigenschappen van marmer, pietra serena en graniet uitbuiten (de collectie marmeren tafels krijgt de naam Eros : de jaren zestig zijn in volle bloei). Hij is ook een ouderwetse socialist, die het comfort van bouwvakkers en arbeiders net zo belangrijk vindt als het comfort van hun bazen. In zijn Armitalia-fabriek in Cinisello Balsamo (1968) suggereert de architectuur dat iedereen gelijk is.

Mangiarotti experimenteert. Hij probeert, mislukt soms, probeert dan opnieuw. Sommige projecten zijn onuitvoerbaar (vooral omdat de wereld er nog niet klaar voor is) : zo is er, uit 1965, een megastructuur van vijfhonderd meter hoog – een wolkenkrabber. Prozaïscher, maar efficiënt en in al hun intelligente bruutheid uiteindelijk toch zeer verleidelijk, zijn enkele door Mangiarotti gepatenteerde constructiesystemen (U70 Isocell uit 1969 ; Briona uit 1972), of zijn plan voor een gridstructuur van 40 bij 40 meter (bedoeld voor de tentoonstellingsterreinen van Padua, 1975). Mangiarotti is de keizer van dakstructuren en staalprofielen.

In naam van de architectuur

Hij tekent door de jaren heen ook meer dan achthonderd glazen en kristallen voorwerpen (waaronder een whiskyglas waarin de ijsblokjes niet bewegen als je drinkt). Hij tekent veel, volgens de Italiaanse criticus Beppe Finessi doet hij dat “evocatief en precies, met lijnen die nooit ingewikkeld of onontcijferbaar zijn”.

Designiconen heeft hij niet echt in zijn productieportefeuille, misschien met uitzondering van de lampen Saffo en Lesbo, uitgebracht door Artemide. Zijn fantastische stenen tafels zijn misschien te zwaar (en allicht te duur) om een breder publiek te verleiden, en met hun mausoleumesthetiek zijn ze ook niet voor iedereen (veel lichter is zijn deels marmeren hoofdkwartier voor Internazionale Marmi e Macchine, in Carrara, uit 1991). Wat misschien ook een rol speelt, is het feit dat een aantal bedrijven waarmee Mangiarotti heeft samengewerkt al lang niet meer bestaat. Met de fabrikanten zijn ook de meubelen verdwenen.

Mangiarotti reist zijn leven lang de wereld rond als gastprofessor (Hawaï, Lausanne, Adelaide, plus een handvol Italiaanse universiteiten), publiceert in gespecialiseerde tijdschriften en kranten. Hij vat de fundamenten van zijn architectuur samen in het boek In nome dell’architettura, dat dateert van 1987, en de collectieve gedachte uitdraagt (design moet de consument dienen ; design moet door de gemeenschap worden herkend). In de jaren tachtig opent de architect een kantoor in Tokio. Hij bouwt een aantal woningen in Japan, waar Ita-liaans design in de eighties enorm populair wordt. Maar een van zijn belangrijkste projecten uit die periode is bedoeld voor zijn geboortestad : een handvol ondergrondse treinstations voor de Passante ferroviario in Milaan – uiteindelijk worden in 1991 alleen zijn stations Repubblica en Venezia plechtig geopend : caverneuze, niet onmiddellijk vrolijk stemmende gebinten. Misschien is Mangiarotti op dat moment al te veel een beeldhouwer – zijn belangrijkste activiteit de voorbije twintig jaar ; de man is bijna negentig, give him a break – en te weinig een designer.

Heruitgaven

In 2001 doet designentrepreneur Giulio Cappellini een eerste poging tot rehabilitatie van Mangiarotti. Zijn bedrijf, op dat moment bijzonder invloedrijk, lanceert de collectie Extracappellini. Het opzet is om elk jaar een verzameling meubilair uit te brengen van één ontwerper (en niet gewoon een stoel of een bank). Mangiarotti bijt de spits af, met een reeks heruitgaven van zijn imposante marmeren tafels en vazen. De legendarische artdirector Fabien Baron ontwerpt de tweede worp van Extracappellini, maar dan wordt Cappellini verkocht aan de groep Poltrona Frau en sterft de collectie een stille dood.

Thans komt Agape, de Italiaanse badkamerfabrikant, met een soortgelijk initiatief. Het begint een nieuwe meubeldivisie, Agape Casa. De collectie wordt elk jaar aan een andere designer gewijd, en opnieuw komt Mangiarotti als eerste aan de beurt (als dat maar goed afloopt). Niet minder dan een dozijn van zijn meubelen is opnieuw verkrijgbaar. De designer wordt straks misschien door een groter publiek naar waarde geschat, op gelijk niveau als Colombo, Castiglioni of Sottsass. Goed dat hij het nog mag meemaken.

DOOR JESSE BROUNS – foto’s Archief van Studio A. Mangiarotti

Hij is een ouderwetse socialist die het comfort van de arbeiders net zo belangrijk vindt als het comfort van hun bazen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content