De zon schijnt en er groeien miljoenen blaadjes aan de bomen en ik gebruik een bleekblauwe BIC, zo’n typische BIC om strafwerk mee te schrijven, maar dan uitgevoerd in een florissant kleurtje, een kleurtje dat past bij deze tijden van lente en hoop. Zolang ik blij kan zijn met een bleekblauwe stylo van het merk BIC, is niets verloren.

“De Belg eet gemiddeld twaalf kilo kaas per jaar”, staat in het blad Test-Aankoop dat ik zopas heb gelezen. Het zijn van die zinnen waar het haar op mijn armen overeind van gaat staan. Ik heb niks tegen Belgen, noch tegen kaas, maar Belgen die twaalf kilo kaas per jaar verstouwen, dat kan ik niet te best verdragen. Ik zie dan die kelen en die koppen en die stukken kaas, gele hompen en blauwdooraderde en van die smeuige lopende zachte, en dan die smak- en slikgeluiden om dat allemaal naar binnen te werken, o lieve help.

Afgelopen zondag heb ik op het nippertje géén kind doodgereden. Dat maakt mij nog altijd zeer blij. Ik kwam kalm aangereden, bij valavond, en opeens renden ze met twee tegelijk schuin de straat over, pardoes voor mijn wielen, als kamikazevogels die recht op mij af kwamen gefladderd. In een reflex ging ik op de rem staan en gooide alles dicht, hoewel ik wist dat het te laat was. Aan het schokken van de auto voelde ik dat er een kind onder mijn wielen was terechtgekomen, dat ik vlees en botten vermorzelde zonder daar verder nog iets aan te kunnen doen, knusjes in mijn lederen fauteuil gezeten. Ik geloof dat ik gekrijst heb en mijn passagier krijste ook, dat weet ik zeker. Wij weten nu hoe het voelt om een kind dood te rijden. We verlieten de auto, ik durfde er niet onder te kijken, en belden de honderd. We waren ei zo na in shock.

Bleek het kind verderop op een muurtje te zitten, geschrokken maar behouden. Ik had over haar voetje gereden, zei ze, niet eens verwijtend. Laarsje kapot, veel te rood bloed, maar verder goddank gezond. Een fel, zigeunerachtig meisje van een jaar of negen. Het schokken van de auto was, gelukkiglijk, aan de werking van het ABS te wijten geweest, niet aan een soepel lichaam dat kraakte onder mijn wielen.

“Ga zitten meneer”, raadde het vriendje van het kind mij aan, een potig manneke met een bros. “Het is niet goed voor uw hart.” Krijtwit, asgrauw, lijkbleek : wat al niet meer kan ik geweest zijn ? Een toegesnelde vrouw gaf mij een coca-cola. Ik blies, negatief, wat wel vaker gebeurt als je niets hebt gedronken. De hele tijd behoefte om dat meisje vast te pakken, te zeggen dat ik zo blij zo blij zo blij was. Zij keek een beetje raar naar mij, leek niet te beseffen hoe rakelings zij was ontsnapt. Uit de verklaringen bleek dat zij belleketrek hadden gedaan, daarom zo roekeloos de straat oversuisden. Belleketrek, lieflijk kattenkwaad uit lang vergeten tijden. Geen misdaad die met de dood dient bestraft. Hoewel mij geen schuld trof, wist ik dat ik het mijzelf nooit zou hebben vergeven – al was het maar dat ik dáár was, op dat moment, en niet in honderdduizend andere straten.

Thuisgekomen in mijn herbergzame spelonk dronk ik een bel cognac XO, ooit meegebracht van het Domaine de la Font de Bussac. Mijn gedachten verwijlden enige ogenblikken bij de vrouw die mij opgevoed had. Heeft zij mij vanuit het hiernamaals geholpen het kind te vermijden ? Magisch denken, ik kan het niet laten. Geloof in de reddende ingreep van engelbewaarders, zelfs als ik een pluchen beest kan pakken met zo’n grijper op de foor. Ik zou beter moeten weten, en toch.

De hele week al heb ik het gevoel iets te moeten vieren. Niet iets dat gebeurd is zoals de dingen die gewoonlijk worden gevierd, een geboorte of een bruiloft of een verjaardag, maar iets dat niet gebeurd is en dat al te verschrikkelijk zou zijn geweest. Het klinkt misschien raar, maar het is wat ik voel : ik zou een feest willen houden voor het kind dat ik niet heb doodgereden. Voor alles dat erger had kunnen aflopen.

Voor de boze dingen die ongebeurd zijn gebleven, jaarlijks te herdenken op twaalf april.

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content