Avishai Cohen

© Andreas Terlaak (GF)

Contrabassist en componist Avishai Cohen (47) is geboren in een kibboets in Israël en woont nu in de omgeving van Jeruzalem. Hij bracht dit najaar 1970 uit, zijn zestiende album, en verzorgde ook de soundtrack van Le Sens de la Fête.

Muzikanten vinden niet alleen hun instrument, het vindt hen ook. Als kind in Jeruzalem raakte ik door de muzieklessen van mijn zus geboeid door de klank van de piano. Daarop ging ik rond mijn negende zelf piano studeren. In mijn tienertijd verhuisden we echter naar Missouri, waar ik het werk van basgitarist Jaco Pastorius ontdekte – een openbaring. Zo ben ik via de elektrische bas rond mijn twintigste uiteindelijk bij de contrabas beland: groot genoeg om met zo’n gigantisch instrument aan de slag te gaan, en mentaal sterk genoeg om te volharden. Een eigen geluid ontwikkelen op een contrabas vergt jaren, zeg maar een heel leven.

Het is een sprookje dat tegenslag en pijn een muzikant groot maken

In jazz volstaat het niet om een goede uitvoerder te zijn. Technische beheersing is belangrijk, maar om je echt goed uit te drukken moet je ook onafhankelijk kunnen denken. Jazz biedt meer vrijheid dan welk genre ook en dus helpt het om koppig en eigenzinnig te zijn – dat deed ik als kind beter dan muziek lezen. (lacht)

Ik ben gefascineerd door de oorsprong van het muzikale geheugen. Dankzij de radio en de platen van mijn ouders luisterde ik als kind zowel naar Bach en klassieke muziek als naar de Beatles en Led Zeppelin. Via de roots van mijn moeder raakte ik vertrouwd met traditionele Sefardische muziek in het Ladino, een van de talen waarin ik nu zing. Later ontdekte ik jazz, Latijns-Amerikaanse muziek, funk en reggae. Maar niemand heeft me ooit opgedragen om ergens naar te luisteren – mijn oren vingen die dingen gewoon op. Tegelijk zorgen die invloeden er nu voor dat ik een breed publiek aanspreek. Blijkbaar zijn ze voor velen herkenningspunten of een brug naar hun muzikale geheugen en de dingen die daar sluimeren.

Over artisticiteit bestaan veel fabeltjes.Het klopt dat ik als jonge twintiger naar New York trok om ’s werelds grootste basspeler te worden en om te overleven onder meer in de bouw en als straatmuzikant moest werken. De eerste jaren waren moeilijk. Maar het is een sprookje dat een muzikant zulke ervaringen nodig heeft, dat tegenslag en pijn je mee groot maken. Het enige wat werkt, is kiezen om je leven aan een bepaalde gave te wijden en er als een bezetene mee bezig zijn. Anders zou er in iedereen een grote artiest schuilen, want elk mens krijgt algauw klappen in het leven.

Als iemand een mentor voor je is, is hij dat voor het leven. Zelfs wanneer er mettertijd meningsverschillen opduiken en je wegen scheiden. Dat geldt ook voor mij en Chick Corea, de Amerikaanse jazzpianist die in 1997 mee mijn debuutalbum Adama produceerde. Nadien werd ik zowel de vaste bassist van zijn band als zijn consigliere en tilde Chick me echt naar een hoger niveau. Toen ik zes jaar later besloot om mijn eigen weg te gaan, leek dat op vadermoord. Maar nu leid ik zelf een band en moet ik op mijn beurt soms afscheid nemen van muzikanten die ik mee gevormd heb. Dat gebeurt nu eenmaal wanneer iemand zijn eigen persoonlijkheid heeft en zijn talent in de allerbeste omstandigheden kan ontwikkelen.

Zingen is een verrijking. Thuis doe ik het al heel lang, op plaat en op het podium pas sinds enkele jaren. Net omdat zingen zo persoonlijk en emotioneel is, en ook omdat ik een perfectionist ben. Bobby McFerrin adviseerde me ooit om mijn stem op te nemen en er veel naar te luisteren. Dat hielp me om mijn stem te begrijpen en te aanvaarden. Achteraf bekeken heeft zingen me niet alleen dichter bij het publiek gebracht, maar ook bij mezelf.

Geen enkele artiest ontsnapt aan herhaling. Ik daag mezelf uit door te werken met muzikanten die beter zijn dan ikzelf, maar zelfs het grootste genie wordt achtervolgd door zijn identiteit en persoonlijkheid. Die geven zijn werk een bepaalde signatuur. Maar je moet wel op je hoede blijven: als je je nooit los kunt maken van dat ego, gaat het je enorm beperken.

Ik vraag me niet af of ik jazz of pop maak.1970 is heel vocaal, echt een singer’s record, maar verder past het niet in een of ander hokje. Ik begrijp dat het publiek en vooral platenfirma’s zich graag ergens aan vasthouden. Maar daar wil ik me als muzikant niet door laten leiden. Ik koester mijn artistieke vrijheid en verkenningsdrang.

Concert in de Ancienne Belgique in Brussel op 21 november. avishaicohen.com, abconcerts.be

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content