De Baltische landen, dat is vooral een citytrip naar Vilnius, Riga of Tallinn. Een verblijf in een ‘pils’ is een nieuwe manier om Letland te bezoeken : in het groen, aan de waterkant, in de bossen, in historische en aristocratische landhuizen.

Nieuw land : reisgids lezen, een paar zinnen instuderen. Het eerste Letse woord, uit een oude Indo-Germaanse taal, is pils. Typisch, hoor ik lezers en vrienden smalen, maar het is niet wat voor de hand ligt. Pils betekent simpelweg paleis. Of bij uitbreiding kasteel, herenhuis of aristocratische woonst, zoals het land er een paar honderd telt. Daar ben ik naar op zoek.

Want al staat Balticum vaak gelijk met een citytrip naar een van de hoofdsteden Tallinn, Riga of Vilnius, toch wacht ook het zomerse achterland op ontdekking. Behalve waar zware industrie de einder verstoort, is Letland een groen land van heuvels, meren, rivieren en moerassen, een land van berkenbomen en kraanvogels zoals die thuishoren in Oost-Europese literatuur. Vier verblijven staan op het programma, wat het voordeel heeft dat mijn traject naar de vier windstreken leidt : loom ritme in een zwoele zomer, ontspannen in het tijdelijke onderkomen, reizen door dorpen met onbekende namen, naar stille stadjes, in een zachte natuur met af en toe een openbaring, van een nationaal park tot een indrukwekkend kasteel of een lege kaap.

Noordwaarts naar Bírinu

Het is niet eens zestig kilometer naar de eerste bestemming, maar ik maak een schone omweg door Vidzeme (het Land in het midden), dat in de dertiende eeuw door Teutoonse kruisridders, de bijna monastieke Orde van het Zwaard, tot het christendom is bekeerd. Samen met hun opvolger, de Livonische Orde, hebben ze dit deel van Letland bevolkt met burchten op heuvels en omwallingen rond hun stadsresidenties. Onder de ruïne van Sigulda kronkelt de vallei van de Gauja tussen heuvels die nooit hoger dan honderd meter zijn. Tussen eiken en esdoorns schuilt het kasteel van Krimulda. Verderop is de roodbakstenen burcht van Turaida een symbool van trots en onderdrukking, van een geschiedenis die begint met Duitse ridders, met Polen en Zweden en eindigt met de Russische annexatie, eerst door de tsaar en later door de Sovjets. In het park vormen boerderijen en een kerk een Bokrijk in miniatuur. Een pad leidt langs 25 massieve sculpturen van Indulis Ranka : naakten, koppen, verstrengelde lijven en abstracte beelden vertellen tussen het eeuwige groen van de bossen over wijsheid en volksliederen, legenden en het leven van de mensen met elkaar.

In en rond dit Nationaal Park van Gauja liggen ettelijke wandelpaden, langs de oever, door bos, voorbij moerassen met waterlelies. Op de rivier dobberen kano’s en vlotten voorbij. Langs het water zitten jongeren met kratten bier bij een barbecue, families hebben een tentje opgeslagen. Een simpele maar lome vakantie, het is allemaal weinig pretentieus. Op een gesloten wandelparcours ontdek ik tussen het lover, in gevangenschap maar op een groot domein, het wild van de streek : elanden, wolven, bizons. Dartele oeverzwaluwen nestelen in de zandstenen kliffen. Bij het gehucht Gaujasmala steek ik met de enige ferry over naar het eerste landhuis.

Riet wuift, aan de oever lichten bleke lichamen op, vaders en moeders, kinderen die in het meer zwemmen en zonnen, wiegende bomenrijen, reigers en kiekendieven boven de kragen van lis en riet, zomers gezoem van vliegen en libellen dat zich vermengt met de joelende geluiden van de kinderen. Het is warm in Bírinu. Een dreef leidt zacht tegen de helling naar de roze gevel van een kasteel met hoektorens, stallingen, een sobere tuin met trappen : Bírinu Pils, of zoals het in de brochure staat, een manor house uit de achttiende eeuw. In het gastenhuis krijg ik een comfortabele kamer. Een van de meisjes aan de balie geeft me in houterig Engels een rondleiding door het neogotische interieur. Met overtrekkers rond de schoenen glijden we over geboende vloeren, door de vestibule met houten trappen. In de eetzaal zijn keramieken stoven versierd met mozaïeken. Houten plafonds, banketzaal, slaapkamers, werkkamer, danszaal, aan de muren familieportretten. “De oudste kronieken spreken over de dertiende eeuw. Als landhuis is het in de zestiende eeuw genoemd naar John Biering, die overwinningen behaalde op de Russische tsaar Ivan IV de Verschrikkelijke. Vooral in de 19de en 20ste eeuw heeft het pils zijn huidig aanzien gekregen, door graaf Mellin en de familie Pistohlkors waarvan een paar generaties in een grot begraven liggen”, zegt Inese Vinsne.

“Veel is vernield tijdens de Tweede Wereldoorlog, de bibliotheek is uitgebrand, schilderijen zijn ontvreemd en meubelen vernield. Het kasteel is de laatste decennia ook verwaarloosd. Nog werk aan de winkel, maar we herstellen het huis in al zijn glorie.” Op het balkon heb ik uitzicht op tuin en meer, rondom staan eiken waar pasgetrouwden linten en klokjes in hangen, een watermolen draait trage rondjes, op het dak kleppert een ooievaar en in het water genieten de bleke lijfjes hun korte zomer.

OOSTwaarts naar MáRCIENA

Het middeleeuwse Césis, met kasteelruïne en de kerk van St.-Jan, is zo’n erfenis van de ridders. Maar het stadje is oud, kapot, bruin en grijs, verf bladdert van muren, twee moedertjes met plastictas kletsen de ochtend wakker, de kerk is geschonden, tussen grauwe huizen steekt een man in onderlijfje uit het raam van een verloren jugendstilgevel. Ondanks het enthousiasme van de reisgidsen overvalt me de weemoed van verwaarlozing, van een onbetaalbare restauratie. De weg leidt oostwaarts naar afgelegen land. Een landkaart is toch wel nodig : weinig bewegwijzering, kleine wegen, aarden paden, moeilijke communicatie.

Maar het lukt, de zomer is me welgezind. Bij Madona neem ik een afslag naar het zuiden. Márciena is een verstild dorp dat het midden houdt tussen een negentiende-eeuws landleven en de restanten van een collectivistische economie met betonnen woonblokken. Beetje desolaat, beetje armtierig, maar ook een beetje vreugdevol, want de mensen zijn vriendelijk om me de weg te wijzen. Omzoomd door bossen en weiden ligt in geel en rood Márcienas Muiza romantisch aan een meertje : het landhuis is gebouwd in de tweede helft van de negentiende eeuw, maar is volledig gerestaureerd.

Warm interieur, zowel in de zitkamer als de bibliotheek, in de eetzaal of de eigen kamer : intimistisch, houtwerk, kant en lampjes, aan de muren schilderijtjes met berken en plassen, hooimijten en riviertjes, rietkragen, witbewolkte hemels. Taferelen van lente en zomer tot herfst, en dan gedaan tot volgend jaar. In een bijgebouw kan ik genieten van wellness en spa, massage of lichaamsverzorging, maar ik verkies een fietstocht door een uitgestrekt venengebied met bossen. Stoffige wegen, vissers in een rivier, korte rokjes als inhaalbeweging op het koude seizoen. Op een hoge uitkijktoren zie ik niets dan bos en woud. Wolkjes in de blauwe hemel, zuiver licht, pluisjes in de lucht, bloemen in het veld, zo’n continentale zomer is intens genieten. Het landschap is hitsig, de natuur is dat ook, of is dat inbeelding ? De heidense zon is het zeker. Broeierige, zinderende lucht. Zo onvatbaar dat platteland, zo bepalend is het voor de identiteit van de Letten, die zoals de Scandinaviërs een haast mythische verbondenheid met die natuur hebben. Zo grijs soms het Sovjetbeton, zo groen het eindeloze land waarin je alleen maar kunt opgaan.

ZUIDWaarts naar MEZOTNE

In zo’n zwoel sfeertje rijd ik met een omweg naar de volgende bestemming. Nergens ben ik dichter bij Rusland : Moskva 598 km, staat op een wegwijzer. Het lege land van Latgale is heuvelland dat altijd is betwist door Letten, Polen en Russen. De tijd heeft het getekend met een katholiek geloof. Tussen drie meren ligt Ludza : op de heuvel domineren een kerk en burchtruïne de houten huizen van het marktstadje. Onder bomen klimt een staatsieweg naar een beeld van Maria, die in dit landsdeel als onbevlekte ontvangenis wordt geëerd. Mensen aan de bushalte, hier leven meer Russen dan Letten, kijken apathisch in hun sombere kleren.

Dit is bescheiden land, weinig opvallend, maar zacht en mooi. Pijnbomen, dennen, loofwoud, zilverberken par excellence. Soms zijn de bossen donker en diep, soms fonkelend rijk aan zon. Stille meren, blauw of inktzwart als het straks kouder wordt. Weids land, hadden wij in Vlaanderen maar zo’n stukje grond ! Verstilde dorpen waar je niet veel meer kunt doen dan erdoorheen rijden, een kapel bezoeken of een wandeling maken langs de oever van een meer. Melkkannen langs de weg, kerkhoven als oasen van steen en bos, soms meer ooievaars dan mensen, behalve in Aglona, waar de witte basiliek soms tienduizenden katholieke pelgrims lokt. Die ooievaars zijn graadmeters van een gezond landbouwleven, ze gelden als beschermers tegen bliksem en vuur, maar brengen vooral voorspoed.

De rivier Daugava is een inspiratiebron voor legenden en volksverhalen, zoals in het heldendicht Lácplésis, dat zijn naam gegeven heeft aan het lokale bier (de moedige avonturier prijkt op alle viltjes). Aan de overkant glooien alweer bossen, afgewisseld met gele koolzaadvelden en landbouwgronden voor aardappelen, granen en bieten. Dit is oud land, met Zemgale en Kurzeme genoemd naar twee van de stammen die Letland hebben bevolkt. In latere eeuwen zou dit Koerland heten, lang betwist door Polen, Zweden en Rusland. Niet verwonderlijk dat in dit zuiden monumenten staan die aan dat trotse verleden herinneren.

Bij Bauska ligt het meest statige van alle verblijven, een groot kasteel dat zich als enige ook hotel noemt. Duizend jaar terug stond langs de oever van de moerassige Lielupe een versterkte nederzetting. Onder ene hertog Jacob werd het in de zestiende eeuw een landhuis. Als een geschenk van tsarina Catharina de Grote aan haar gouvernante kreeg het in de achttiende eeuw zijn huidige vorm : classicistisch exterieur met grote façade, zuilen en frontons. Gedeeltelijk verwoest in de Tweede Wereldoorlog is het recent in zijn grandeur hersteld. Het is een plezier om door de zalen te slenteren : de koepelzaal met kroonluchters, artificiële marmerwanden, friezen versierd met dieren, mensen en arabesken. Lichtblauw, geel en goud, Atlasfiguren ondersteunen de koepel. Kamers zijn verbonden door zuilen, de eetzaal baadt in groene tinten, gul licht stroomt binnen op versierde muren, lampen en spiegels bewaren ook in deze eenentwintigste eeuw een verloren romantiek.

Mijn logeerkamer is negentiende-eeuws, met antiek behangpapier, gordijnen en bedspreien. Het ontbijt is uitgebreid Engels. Buiten dwarrelt de ochtendzon door het landschapspark met eik, linde en vrolijk dansende pluisjes.

WESTWaarts naar JAUNMOKA

Naast de hoofdstad is dit de toeristische lokker van Letland, in contrast met de schamele boerderijtjes : het paleis van Rundale is het meest prestigieuze kasteel van het Balticum. Als zomerresidentie van de graaf van Koerland is het gebouwd door Rastrelli, de architect die ook tekende voor het Winterpaleis in St.-Petersburg. Het binnenplein is door leeuwen beschermd, bloemen bloeien in de tuin, barokgevels lokken me naar binnen waar ik een deel van de 140 kamers mag bezoeken in een pronkerig decor van rococo : grote zalen met spiegels en gouden lijsten, plafond- en muurschilderingen, stucwerk en schilderijen, porselein dat breekbaar is als een verliefd hart, taferelen van vrolijke cherubijnen rijdend op een geit, vogels die twisten om bessen of een Apollo die niet vruchteloos een nimf achternazit.

In opgewekte stemming kom ik aan op mijn laatste stop bij Tukums : aan een vijver is Jaunmoka Pils een baksteenrood huis met torens en stallingen. Op het eerste gezicht lijkt het huis weggeplukt uit een verhaal van Poe, maar de architectuur is een bijzondere mengeling van neogotische stijl en elementen uit de art nouveau. Neergezet op de scheiding van negentiende en twintigste eeuw was het jachthuis ook een buitenverblijf voor de burgemeester van Riga. In een sobere kamer slaap ik een onschuldige slaap. Eigenlijk is mijn reis voorbij, maar in een lus maak ik ’s ochtends nog een omweg door de westelijke kuststreek Kurzeme. Kleine watervallen op de Venta maakten van Kuldiga ooit een voorspoedige overslagplaats. Dat is lang voorbij. In het stadje met een autovrije winkelstraat gaan hoop en tristesse hand in hand : de ontdekking van nieuwe vrijheden en goederen in een decor van een vervallen tijd.

Langs de havenstad Ventspils is het einddoel, ver voorbij pijnbomen en dennenbossen, de kaap van Kolka die zich tussen de Baltische Zee en de Golf van Riga boort. Waarom kom ik zover naar dit einde van Letland ? Voor het uitzicht op de verste punt van een driehonderd kilometer lang zandstrand, zo desolaat met een verre vuurtoren in zee. En natuurlijk voor de terugkeer naar de levendige stadssfeer, ondergedompeld in middeleeuwse baksteen en stijlvolle jugendstil van de hoofdstad Riga.

Tekst en foto’s Mark Gielen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content