Door zijn politieke stabiliteit en de vriendelijkheid van de mensen, vormt Gambia een perfecte eerste kennismaking met Afrika. Niet alleen de zestig kilometer lange kust is aantrekkelijk, ook voor natuurliefhebbers is het een paradijs.

“I will do everything in my local power to make things right for you.” Moustafa, mijn gids, klinkt als een politicus maar swingt als een dj.

We nemen de boot aan de Dentonbrug voor een kleine cruise over de Gambia. De stroom, die 1600 kilometer lang van Frans Guinea door Senegal en Gambia tot aan de Atlantische Oceaan vloeit, snijdt het land over de hele lengte in twee.

Gambia kun je perfect ontdekken vanuit een kano : de kreken, rivieren, mangrovemoerassen en meertjes zijn niet alleen idyllisch mooi maar zijn ook verzamelplaatsen voor meer dan vijfhonderd exotische vogelsoorten, waarvan een groot percentage inheemse. Een paradijs voor ornithologen en iedereen die ecotoerisme een warm hart toedraagt. Zelfs het nationale bier, Julbrew, heeft een vogel in zijn embleem.

Vissers varen met hun kleine kano’s kriskras over de brede rivier. Vogels vliegen laag over, hier en daar zie ik een aapje tussen het weelderige groen op de oever. Tweehonderd kilometer stroomopwaarts vind je nijlpaarden en krokodillen, maar hier moeten we het doen met af en toe een hagedis of een varaan die op een tak in de zon zit te wachten op een prooi. Als we een zijader inslaan, komen we in de mangroves terecht. In smalle uitgehouwen boomstammen plukken dames oesters van de wortels. Rauw kun je ze niet eten maar gegrild zijn ze een delicatesse. Op de oever verpulveren de vrouwen de schelpen tot stof en maken er, gemengd met water, verf van. “Niets gaat verloren in the Gambia“, lacht de gids.

Opvallend is hoe hard de vrouwen werken en hoe weinig de mannen doen. Moustafa grijnst : “Wij mannen denken vooral veel.” Ik probeer te relaxen en de traagheid te aanvaarden. Moustafa vat het goed samen : “Jullie hebben de mooie horloges, wij hebben tijd.”

Levenssafari

“I love you tenderly”, klinkt het van onder de bank van de 4×4. Het is Moustafa’s gsm die hij in het Wolof beantwoordt, terwijl hij mij tegelijkertijd duidelijk maakt dat we op safari gaan maar dat ik geen spectaculair wild moet verwachten. “Het gaat meer om de atmosfeer”, zegt hij, ” the safari of life.” Door de slechte toestand van de meeste wegen kan je de personenwagens op Ć©Ć©n hand tellen. Geasfalteerde wegen zijn er amper en de stoffige zandpaden zijn wat smal voor onze truck met vierwielaandrijving. De takken zwiepen naar binnen. De mangobomen aan de kant van de weg hangen zo vol dat de mango’s gewoon in mijn schoot vallen. Dit is het paradijs, mijn vieruurtje is gegarandeerd.

Iets later staan we in de file achter een aantal tanka tanka’s (bushtaxi’s), minibusjes die dubbel zo vol geladen zijn als toegelaten, volgestouwd met kippen, eenden en grote zakken etenswaar.

In een kleine compound niet ver van het woud vinden we uncle John, een palmwijnstoker die rondloopt met een bekertje tussen zijn lippen, alsof hij met zijn palmwijn vergroeid is. Zijn stokerij heeft hem geen windeieren gelegd. Hij is de rijkste man van het dorp en woont als enige in een stenen huis, samen met zijn twee vrouwen, twaalf kinderen en vijf kleinkinderen. Er lopen ook nog wat kippen rond en een geit. John is erg commercieel ingesteld, ondanks zijn hoge dorpsgekgehalte, dus ik moet kost wat kost proeven. De geur is niet te harden maar ik zeg moedig : ‘hale’ (cheers) en nip van mijn beker. Na drie slokken voel ik mijn hoofd al draaien. Kill me quickly is een veelzeggende troetelnaam voor dit sterke drankje. De meeste mannen hijsen net zolang tot ze erbij neervallen ; een soort oerdrang om hun mannelijkheid te bewijzen. Buiten de compound zijn een paar jongetjes aan het voetballen. Toch is niet voetbal maar worstelen de nationale sport. Bij volle maan zie je in dit soort dorpjes gegarandeerd ergens een match. Het prijzengeld, niet meer dan een grote zak rijst, betekent voor velen weer een paar weken overleven. Gambia is een van de tien armste landen ter wereld. Het gemiddelde loon bedraagt Ć©Ć©n euro per dag. Gelukkig zorgt het toenemende toerisme voor wat geld in het laatje, want het land heeft weinig andere economische troeven.

Terug in de tijd

Afrika bestaat door zijn markten. Het is alsof je door een kier het dagelijkse leven van de Gambianen binnenstapt. Op een markt als die van Sukuta weet je in een oogopslag wat ze eten, wat ze dragen en waarin ze geloven. Insecten zoals wormen zijn er een delicatesse en je kunt er bushmedicijnen kopen, die door de maraboes nog dagelijks worden voorgeschreven. De vrouwen lopen er bevallig bij, in gedurfde kleurencombinaties. Ze staan ermee alsof het ontworpen werd door de meest notoire designers. Op de Albertmarkt in Banjul, de grootste van het land, kom ik terecht in een wirwar van straatjes, een explosie van kleuren : in de afdeling kleermakers, waar mannen aan van die heerlijk ouderwetse trapmachines werken, blijf ik verbaasd staan kijken. Ze worden geassisteerd door jonge strijkers die hun vooroorlogse ijzers eerst in het vuur moeten opwarmen. Het is alsof ik een stap terugzet in de tijd. Maar het kan nog primitiever : in een batikcenter zie ik verbaasd hoe ze twintig tot dertig minuten lang met knuppels op de glad te strijken stoffen slaan : een methode weggelopen uit het stenen tijdperk.

Georganiseerde chaos

Sangyang beach, dat om begrijpelijke redenen Paradise beach wordt genoemd, is een van de mooiste stranden van de zestig kilometer lange kuststrook in het zuidwesten : wit zand, kokospalmen, kleurrijke visserssloepen en een paar rustige bars. In een van de strandbars waar ik een hapje eet, zitten twee oudere Engelse dames. Die van 55 zit hand in hand met een zwarte jongen van een jaar of 22, haar tien jaar oudere zus zit op schoot bij een jonge rastakunstenaar. Dat Gambia een seksparadijs is voor oudere vrouwen, is genoegzaam bekend. De jongens zijn vooral uit op een ticket to heaven (Europa).

Gunjur, tien kilometer verder, is een verbazingwekkende plek. Als ik het strand op wandel, denk ik dat er een popconcert plaatsvindt. Maar de enige muziek die ik hoor is de stevige golfslag. Duizenden mensen staan samengepakt aan de vloedlijn. Tientallen vissersboten worden leeggehaald net voor de kust. Het gesjouw is alweer voor de vrouwen, die met een bewonderenswaardige elegantie met zware manden vol vis de golven trotseren. Ondanks de ogenschijnlijke chaos zit er een systeem in. Blijkbaar weet iedereen wat hem of haar te doen staat. Op het strand wordt de vis onmiddellijk verkocht, gedroogd of gerookt. Overal staan rekken vol ontvelde ingezouten vis. Het is veruit de kleurrijkste en geurrijkste plek in Gambia. Zowel de gerookte als de gedroogde vis zijn van levensbelang omdat ze tot negen maanden goed blijven, zelfs in deze tropische hitte.

In de aap gelogeerd

Georgetown (Janjanbureh), op het Janjanbureheiland op de Gambiarivier, was een plek vanwaaruit Britse missionarissen de illegale slavenhandel probeerden te onderdrukken en waar weggelopen slaven naartoe vluchtten. Het was ooit anders : honderdduizenden slaven werden van hieruit getransporteerd. Georgetown is een van de enige steden waar je nog koloniale huizen kunt zien en waar de oudste methodistenkerk van heel West-Afrika staat. Het duurt lang om er over land te geraken, maar per boot kan het snel en het is bovendien een erg mooie tocht. Er zijn nog eilanden op de Gambiarivier, o.a. Babooneiland, waar de Engelse wetenschapster Stella Brewer chimpansees en gorilla’s rehabiliteert. Maar om apen te zien ga ik naar het Bijilo forest park in Kololi : vijftig hectare jungle op driehonderd meter van de restaurants en bars in Senegambia, de toeristenplek bij uitstek. De vervetaapjes zijn erg lief, de rode colobusapen gedragen zich iets agressiever. Het zijn bovendien enorme veelvraten, hun mond staat nooit stil. Ze hebben bijzonder expressieve gezichten. Ik kan uren kijken hoe ze hun baby’s bemoederen, vechten, eten en socialiseren of net niet. Ook in Makasuku en het Abukonatuurpark is de apenpopulatie groot. Abuko is het oudste beschermde natuurreservaat in Gambia.

Van palmwijn naar handpalm

We varen op de Mandina Bolong, een idyllische zijrivier van de Gambia. Op sommige stukken is die slechts een halve meter diep, maar in onze traditionele mahonie prauw vormt dat geen probleem. Mahonie brengt geluk volgens de Gambianen. Met een mooi lang leven in gedachten klamp ik me stevig vast aan de kano, terwijl een vliegende vis, zij noemen ze happy fish, in de boot belandt. We zitten middenin Makasutu, het heilige woud, een van de zes natuurreservaten van het land. Ik breng een bezoekje aan papa Sang Jataan. Hij woont al zijn hele leven in de jungle, als een soort kluizenaar, en behoort tot de vijf procent animisten in Gambia. Hij maakte vroeger zijn eigen palmwijn maar toen hij uit een boom viel, is hij op slag helderziende geworden. Hij bleef in de palmbusiness want hij begon handpalmen te lezen. Hij zou naar eigen zeggen 95 zijn. Engels spreekt hij niet, maar Moustafa vertaalt. Met zijn lange nagels kriebelt hij wat in mijn hand, achter een gordijn, waardoor het lijkt alsof hij me de biecht afneemt. Ik moet dan ook penitentie doen : als ik het licht wil zien en een gelukkig leven wil krijgen, moet ik een pak kaarsen aanbieden aan een oude man. We zijn in Afrika en daar sla je de wijze raadgevingen van een maraboe niet in de wind. We stoppen in Brikama, een stadje waar zowat alle beroemdste Gambiaanse muzikanten vandaan komen. Het is markt. Moustafa vraagt aan een jongen een pak kaarsen te kopen. Vijf minuten later staat het kereltje er terug met de gevraagde koopwaar en het gepaste wisselgeld. Ik houd de eerste de beste oude man staande die stomverbaasd mijn kaarsen aanneemt en me vredig glimlachend nakijkt.

Tekst en foto’s Myriam Thys

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content