‘Wat ik erg fijn vind, is naar de supermarkt rijden terwijl de Rode Duivels spelen’

‘Het is dan onwerkelijk rustig’, vindt columnist Jean-Paul Mulders. ‘Ongeveer zoals de wereld altijd zou mogen zijn in mijn stoutste verbeelding.’

Hij stond voor mij in de file: een maandagochtendgrijze Citroën Berlingo met tricolore achteruitkijkspiegels. Op het dak waren rode horens aangebracht en tegen de achterruit plakte een reuzengrote drietand.

Ik heb geleerd het spel mee te spelen en sympathie te voelen voor dat soort zinsverbijstering. Iemand die denkt dat hij Napoleon is, val je niet lastig met de vervelende boodschap dat die in 1821 op Sint-Helena is gestorven. Op dezelfde manier ongeveer wil ik de pret niet bederven voor de man in de Berlingo door te zeuren dat de Rode Duivels er wel alweer vroeg uit zullen liggen. We hebben allemaal een systeempje nodig om ons door het leven te slaan. Geloven in een overwinning in de balsport is daar een van de meer onschuldige van. Het is een gelukkig toeval dat er meer mensen zijn met een passie voor voetbal dan mensen met een passie om andere mensen te versnijden in hun kelder. Soms bewaren ze die dan in de diepvriezer – naast een pak Homefrit’ bijvoorbeeld.

Wat ik erg fijn vind, is naar de supermarkt rijden terwijl de Rode Duivels spelen

Zelf doe ik liever aan sport dan ernaar te kijken. Ik ben een gretige zwemmer, in schoolslag zowel als in borstcrawl. Op een rally of in een voetbalstadion zul je mij dan weer zelden te zien krijgen. Ik bekijk zo’n microkosmos als een marsman op aarde, die niet ophoudt zich te verbazen over de verscheidenheid aan fauna en flora. Ik heb geleerd dat er dingen zijn waar je mij met geen stok naartoe zou krijgen, maar die niettemin een hoop volk trekken. Denk maar aan outdoor dance-evenementen of nazi-partijbijeenkomsten.

Wat ik erg fijn vind, is naar de supermarkt rijden terwijl de Belgen spelen. Het is dan onwerkelijk rustig, ongeveer zoals de wereld altijd zou mogen zijn in mijn stoutste verbeelding. Je komt in de verlokking om ergens onderweg te stoppen bij een bankfiliaal en een plofkraak te plegen.

Als de finale nadert, kijk ik met een half oog mee naar de populairste sport ter wereld. Ik probeer het allemaal wel wat te volgen, want voetbal is zo’n halszaak dat je je niet kunt permitteren er niet over mee te kunnen praten. Eens zat ik in een publieke sauna, met drie heren die – mannen onder elkaar, nietwaar – met mij een boompje wilden opzetten over de match van de avond tevoren. Een match die ik natuurlijk niet gezien had. Dat was een akelig momentje, zoals ik daar toen zat met de mond vol tanden en zonder kleren.

Iemand die denkt dat hij Napoleon is, val je niet lastig met de vervelende boodschap dat die in 1821 op Sint-Helena is gestorven

Erg lang kunnen de corners en penalty’s mij echter nooit geboeid houden. Terwijl de spanning stijgt, verdwaal ik op mijn laptop in kleine verhalen over grote mensen die allang buitenspel staan. Napoleon, bijvoorbeeld. Die zong zo vals als een kat, was dol op zoethout, haatte verfgeur en had naar verluidt heel mooie handen. Overgeleverd is ook zijn liefde om mensen in de oorlel te knijpen. ‘Het hardst kneep hij wanneer hij welgezind was’, schrijft een Franse diplomaat die hem goed gekend heeft. ‘Hij kwam dan als een dolleman op mij af, begroette mij met zijn favoriete ‘Eh bien, monsieur le drôle?’ en kneep mij zo hard in beide oren dat ik het uitgilde van de pijn.’

Ze wisten dan dat de keizer de rest van de dag in een uitstekend humeur was.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content